Beplanting en luchtkwaliteit in het kort
Achtergrond en afbakening van het Solve-programma
De Europese Commissie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld voor de Europese gemeenschap. In Nederland wordt niet overal voldaan aan de gestelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In deze gevallen is Nederland verplicht om de overschrijdingen ongedaan te maken. Het CROW-kennisprogramma ‘Snelle oplossingen voor lucht en verkeer’ (Solve) biedt een overzicht van maatregelen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit. De kennis over de effecten van deze maatregelen stelt Solve beschikbaar in publicaties en via de website www.crow.nl/ luchtkwaliteit. Solve is bedoeld voor de decentrale overheden en gericht op het oplossen van knelpunten op gemeentelijke en provinciale wegen.
Aanleiding en doel van de publicatie ‘Beplanting en luchtkwaliteit’
Over de maatregel ‘beplanting’ voor het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit verschijnen verschillende berichten. Die lopen uiteen van positief tot uiterst negatief. Veel decentrale overheden en hun adviseurs hebben belangstelling om de problemen te verminderen met de aanplant van beplanting. Maar door de ogenschijnlijk tegenstrijdige berichtgeving in de pers hebben zij twijfels over effecten die behaald kunnen worden. Daarom is er behoefte aan overzichtelijke en wetenschappelijk onderbouwde informatie. Deze publicatie voorziet daarin en geeft de antwoorden op veelgestelde vragen over de relatie tussen beplanting en luchtkwaliteit, de toepassingsmogelijkheden en de achtergronden. Daarbij is de centrale vraag: “Kan beplanting lokaal de luchtkwaliteit verbeteren?”
Tegenstrijdige berichtgeving
De koppen in de kranten en vakbladen van de afgelopen jaren verschillen sterk: ‘Bomen om vervuilde lucht gratis op te schonen’, ‘Groen vangt luchtverontreiniging af’, ‘Groen nauwelijks goed voor luchtkwaliteit in de stad’, ‘Bomen kunnen de lokale luchtkwaliteit verslechteren’, ‘Bomen bij drukke weg houden lucht vies’. Krantenkoppen en persberichten beperken zich uiteraard tot korte, pakkende boodschappen, en kunnen per definitie geen wetenschappelijke nuances bevatten. Bij complexe materie zoals het effect van beplanting op luchtkwaliteit leidt dit in veel gevallen onvermijdelijk tot onvolledige en onevenwichtige informatie. Deze publicatie biedt een zo volledig mogelijk overzicht.
Doelgroep
Deze publicatie is in de eerste plaats bedoeld voor medewerkers, bestuurders en adviseurs van decentrale overheden die een beeld willen krijgen van het effect van beplanting op de lokale luchtkwaliteit. De informatie is relevant voor de vakgebieden milieu, groen en ontwerp en beheer van de openbare ruimte.
De vervuilende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)
In deze publicatie ligt de nadruk op de vervuilende stoffen NO2 en PM10. In de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit’ (Rbl) [51] staan normen voor meer stoffen, maar in de praktijk blijkt dat langs wegen vrijwel alleen overschrijdingen optreden van de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en fijn stof, en van de 24-uursgemiddelde concentratie fijn stof. Daarbij is fijn stof de meest schadelijke component voor de gezondheid in vervuilde lucht. NO2 is vooral de indicator van het mengsel van luchtverontreiniging, afkomstig van uitlaatgassen van het verkeer. De componenten die met NO2 samenhangen zijn schadelijk voor de gezondheid (zie bijlage II). In de praktijk worden verschillende termen gebruikt voor vervuilende stoffen in de lucht, zoals schadelijke stoffen, luchtverontreinigende stoffen en gezondheidsschadelijke stoffen. Deze publicatie gebruikt voornamelijk de term ‘vervuilende stoffen’.
Hoofdconclusie:
Beplanting kan concentraties vervuilende stoffen op regionale schaal verlagen, maar kan lokale knelpunten niet oplossen en soms zelfs verergeren.
- Beplanting verbetert luchtkwaliteit op hoger schaalniveau
- Beplanting lost lokale knelpunten niet op of kan ze verergeren
- Meest schadelijke fijn stof wordt het minst afgevangen
- Beplanting kan op verschillende manieren de luchtkwaliteit in beperkte mate verbeteren
- In ontwerp en beheer kunnen de negatieve effecten worden geminimaliseerd
- Geen exacte cijfers mogelijk; meten en rekenen blijkt lastig
- Beplanting verbetert luchtkwaliteit op hoger schaalniveau
Er bestaat in het algemeen geen discussie over het nut van beplanting voor het verminderen van schadelijke stoffen in de lucht, zoals PM10 en NO2. Op regionaal en landelijk niveau leidt beplanting tot lagere (achtergrond)concentraties van deze vervuilende stoffen en dus tot een betere luchtkwaliteit. Op hoger schaalniveau geldt dus: hoe meer beplanting, hoe meer vervuilende stoffen worden afgevangen, hoe beter de luchtkwaliteit. En dat is gunstig voor onze gezondheid. - Beplanting lost lokale knelpunten niet op of kan ze verergeren
Lokale knelpunten langs stedelijke of provinciale wegen ontstaan op plaatsen met een hoge verkeersuitstoot, vaak in combinatie met een hoge achtergrondconcentratie. Er kan lokaal te weinig beplanting worden aangelegd om de hoeveelheid vervuilende stoffen af te vangen. Een afvangst van enkele honderden grammen fijn stof per boom per jaar lijkt veel, maar die afvangst heeft in de praktijk een beperkt effect op de concentraties die bij de knelpunten optreden.
Bovendien verlagen bomen en struiken de windsnelheid. Hierdoor mengt de vervuilde lucht minder snel met schone lucht en nemen de concentraties lokaal toe, zeker wanneer de beplanting langs een drukke weg staat. De lokale beplanting is niet in staat zoveel vervuilende stoffen af te vangen dat dit de toegenomen concentraties compenseert. Het effect van de afvangst van vervuilende stoffen is afhankelijk van de lokale omstandigheden, maar bedraagt maximaal enkele procenten. Dit is vele malen kleiner dan de negatieve effecten van een vermindering van de luchtdoorstroming. Het is overigens afhankelijk van de locatie of de toegenomen concentraties ook normoverschrijdingen zullen veroorzaken. - Meest schadelijke fijn stof wordt het minst afgevangen
Beplanting heeft nauwelijks positieve invloed op de concentratie van de fractie fijn stof die het meest schadelijk is voor de gezondheid, namelijk deeltjes van 2,5 μm (PM2,5) en kleiner. Bomen en andere beplanting vangen vooral de grotere deeltjes fijn stof als PM10 af. Het fijn stof afkomstig van het verkeer bestaat echter grotendeels uit kleinere deeltjes. De concentratie daarvan verandert niet noemenswaardig door depositie op beplanting. In bepaalde situaties kunnen de concentraties van deze stoffen lokaal zelfs toenemen doordat de beplanting de windsnelheid vermindert en zo voorkomt dat de vervuilde lucht verdund kan worden met schone lucht uit de omgeving. - Beplanting kan op verschillende manieren de luchtkwaliteit in beperkte mate verbeteren
Beplanting kan een aantal positieve effecten hebben op de luchtkwaliteit:- Opstuwing voor en turbulentie achterbepaalde beplantingsvormen leidt tot meer vermenging; afhankelijk van de lokale situatie kan dit op sommige plaatsen gunstig zijn. - Grote oppervlakten bos rondom steden verlagen de achtergrondconcentraties vervuilende stoffen in de steden. - In ontwerp en beheer kunnen de negatieve effecten worden geminimaliseerd
Het ‘tunneleffect’, waarbij beplanting negatieve effecten heeft doordat de vervuilde lucht niet vermengd wordt met de schonere lucht in de omgeving, kan in sommige situaties worden voorkomen. Daarvoor is het nodig dat de beplanting de luchtdoorstroming zo min mogelijk hindert. Zo kan er bewust gekozen worden voor bomen en struiken met open kronen, op voldoende afstand van elkaar. Daarnaast kan adequaat snoeibeleid de doorstroming zo goed mogelijk houden. Ook bij gevelbegroeiing moet erop worden gelet dat die de luchtdoorstroming niet hindert. Elke belemmering van de luchtstroming in een straat doet de concentraties toenemen. Het is afhankelijk van de lokale situatie of dit ook kan leiden tot normoverschrijdingen. - Geen exacte cijfers mogelijk; meten en rekenen blijkt lastig
Meten en rekenen aan het effect van beplanting op de luchtkwaliteit blijkt lastig. Door de verschillen in manieren van meten en rekenen zijn de resultaten uit verschillende studies bovendien slecht met elkaar te vergelijken. Het meten van de effecten van beplanting op de lokale luchtkwaliteit wordt bemoeilijkt door de grote variaties in meteorologische omstandigheden, verkeersaanbod, achtergrondconcentraties en meetapparatuur. Rondom de gemeten gemiddelde concentratie vanfijnstofzitdaardooreenspreidingvan minimaal 10 procent. De geschatte verlaging van de concentratie fijn stof door aanwezigheid van bomen is maximaal enkele procenten. Een dergelijke kleine verlaging is bij een spreiding van 10 procent wetenschappelijk niet vast te stellen. Ditzelfde speelt bij het meten van de NO2-concentratie. Het effect van de opname van NO2 op de totale concentratie is zo gering dat het niet mogelijk is om met metingen veranderingen vast te stellen. Voor het rekenen is op dit moment alleen het model CARII goedgekeurd om als juridische onderbouwing te gebruiken. De bomenfactor in CARII houdt echter alleen rekening met de negatieve effecten van bomen op de luchtdoorstroming. Met CFD-computermodellen kunnen de effecten van verschillende beplantingen op de luchtkwaliteit op een bepaalde locatie worden geanalyseerd. Deze zijn alleen niet te gebruiken in het huidige wettelijke kader. Een aantal internationale rekenmodellen houdt wel rekening met de positieve effecten van beplanting. Ze verschillen in complexiteit, en de berekende resultaten hangen sterk af van de specifieke vraagstelling. Enkele internationale modellen houden juist geen rekening met de negatieve effecten van beplanting op de luchtdoorstroming, waardoor de resultaten te positief zijn.
Breder perspectief
Het is belangrijk om het brede perspectief in het oog te houden. Beplanting aanleggen biedt dus geen oplossing voor lokale knelpunten in de luchtkwaliteit, en kan deze zelfs verergeren. Of het nodig is om beplanting om die reden te verwijderen, of niet aan te leggen, is afhankelijk van de lokale situatie. Dit kan nodig zijn in specifieke situaties waar optimale luchtdoorstroming is vereist om de norm niet te overschrijden. Er zijn soms ook andere oplossingen om de lucht niet te veel te laten stagneren door beplanting, zoals het snoeien van bomen en de aanplant op grotere afstand van elkaar. Op regionale en landelijke schaal is het globale effect van beplanting op de luchtkwaliteit altijd (beperkt) positief. Daarnaast heeft beplanting veel meer functies en toepassingen dan alleen de mogelijke verlaging van de concentraties PM10 en NO2. Het draagt ook bij aan een stabiel klimaat door de opname van het broeikasgas kooldioxide. Op lokale schaal, bijvoorbeeld in een stedelijk gebied, is beplanting ook om een groot aantal andere redenen van belang. De groenvoorziening bepaalt bijvoorbeeld mede de sfeer en identiteit van een straat, plein of park. Veel mensen hechten emotionele waarde aan groen, wat onder meer blijkt uit de soms felle protesten tegen het kappen van bomen. Bomen en hagen bieden beschutting tegen harde wind, helpen in warme periodes om een stad te koelen en kunnen water enige tijd vasthouden voor tijdelijke waterberging. Beplanting is dus van groot belang voor de kwaliteit en de leefbaarheid van de openbare ruimte en de gezondheid en het welzijn van de bevolking. En niet alleen de mens heeft baat bij het groen. Bomen en struiken vormen ook een geschikte leefomgeving voor vogels, vleermuizen en insecten. Groen heeft daarnaast ook economische waarde. Zo heeft groen in een wijk een positief effect op de waarde van de woningen in die wijk. Het ‘brede perspectief’ is geen onderwerp van deze publicatie, en wordt dus in de vragen en antwoorden niet verder uitgewerkt.