V.2 Juridisch kader boomveiligheid
Het primaire doel van de boomveiligheidsregistratie, is te voldoen aan de wettelijke normen en te voorzien in de veiligheid van de gebruikers van de openbare ruimte. Het voldoen aan de wet heeft een directe relatie met het voorkomen van aansprakelijkheid. Zonder schade en zonder schadeclaim zal er geen geschil zijn over de veiligheid van bomen. Andersom geredeneerd draait vanuit een juridische invalshoek alles om schade als het gaat om boomveiligheid.
Boomveiligheid beperkt zich tot datgene wat minimaal verwacht mag worden om de veiligheid in de omgeving van bomen te waarborgen; het juridisch kader. Dat wil niet zeggen dat regulier beheer of extra zorg onnodig is. Economische motieven en esthetische motieven voor boombeheer worden buiten beschouwing gelaten.
Het juridisch kader komt voort uit Burgerlijk Wetboek , boek 6, algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, titel 3. onrechtmatige daad, artikel 162 (art. 6:162 BW):
- Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
- Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
- Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Op grond van dit wetsartikel heeft de Hoge Raad in 1965 een uitspraak gedaan over een zaak waarbij een horecaleverancier aansprakelijk is gesteld voor de val van een bezoeker door een openstaand kelderluik in een café. Deze uitspraak wordt het Kelderluik-arrest genoemd (NJ 1966/136). Het arrest over de onrechtmatige daad is van groot belang gebleken voor het begrip gevaarzetting. De getroffen voorzorgsmaatregelen om een val te voorkomen waren onvoldoende.
De “kelderluikcriteria” luidden:
- Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid worden geacht? (in dit geval: hoe waarschijnlijk is het dat iemand het geopende kelderluik over het hoofd ziet?)
- Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan? (in dit geval: hoe groot is de kans dat iemand die het geopende kelderluik over het hoofd ziet, er ook werkelijk in valt en letsel oploopt?)
- Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn? (in dit geval: hoe ernstig kan het letsel ten gevolge van een val in het kelderluik zijn?)
- Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen? (in dit geval: hoeveel werk of kosten zijn er gemoeid met het sluiten van het luik of het aanbrengen van een beveiliging, bijvoorbeeld door er een stoel voor te zetten?).
Ook de rechtseconomische achtergrond die de advocaat generaal van de HR formuleerde en aan de HR adviseerde is relevant: “Nalatig is hij die de mogelijke gevolgen van zijn daad wel voorziet, doch nalaat het noodige te verrichten, om derden voor de hen bedreigenden schade te behoeden; die, hetzij uit gemakzucht, hetzij uit berekening, 't er op waagt, in de hoop, dat 't ergste, wat gebeuren zou kunnen, nu juist niet zal gebeuren. Menigmaal zal die hoop verwezenlijkt worden en hij dus de goede vruchten plukken van zijn berekening of gemakzucht, maar juist daarom is het billijk en recht, dat wanneer een enkel maal het waagstuk niet gelukt, hij die de goede kansen voor zich heeft genomen, ook de kwade draagt.”
Na het ‘kelderluikarrest’ zijn ook binnen het vakgebied boomverzorging uitspraken gedaan over zorgplicht. In 2011 oordeelde de rechtbank in Arnhem (LJN: BV1587) dat een boomeigenaar op grond van artikel 6:162 BW slechts dan aansprakelijk is voor schade als de zorg voor de boom en de controle van de boom zodanig onvoldoende is geweest dat hem daarvan verwijt kan worden gemaakt. Het afwenden of beperken van aansprakelijkheid vormt het uitgangspunt voor boomveiligheidscontrole en de registraties daarvan.
Er ontstaat een plicht tot schadevergoeding als aan vijf voorwaarden is voldaan:
- een onrechtmatige gedraging (doen of nalaten);
- toerekenbaarheid van de daad aan de dader;
- schade;
- causaal verband tussen de daad en de schade;
- relativiteit.
Het beeld dat uit de jurisprudentie naar voren komt is dat boombeheerders zoals gemeenten, waterschappen, provincies of andere grootgrondbezitters met openbaar toegankelijk terrein, geacht worden om al het redelijke te ondernemen om zich ervan te vergewissen dat bomen die tot hun eigendom behoren geen schade veroorzaken. De mate van redelijkheid wordt bepaald door algemeen beschikbare kennis, de stand van techniek, de effectiviteit van maatregelen in relatie tot de kosten en de omvang van de mogelijke schade (of het letsel). Zie hiervoor ook de conclusie van procureur-generaal mr. J. Spier van 31 mei 2013 (ECLI:NL:PHR:2013:19) en het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:19).