Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Schade voorkomen aan kabels en leidingen
Deze tekst is gepubliceerd op 23-10-16

Lokaliseren van kabels en leidingen

In de gebiedsinformatie is de theoretische ligging van een kabel(bed) of leiding weergegeven.
De werkelijke ligging van een kabel of leiding wordt bepaald door te lokaliseren. Welke kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden, is afhankelijk van het graafprofiel, de maak- en meettoleranties en de nauwkeurigheid van de gebiedsinformatie.
Graafprofiel
Het graafprofiel is het gebied waar de grond wordt geroerd.
Het wordt bepaald aan de hand van de tekening, bijvoorbeeld door:
  • de contouren van een bewerkingsoppervlak;
  • de afmetingen van een te graven sleuf.
Maak- en meettoleranties
De nauwkeurigheid van grondroeren is afhankelijk van de maak- en meettoleranties. De maak- en meettoleranties worden beïnvloed door onder andere de aard van de werkzaamheden, het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd, de gebruikte meetapparatuur bij uitzetten of inmeten en door het vakmanschap.
Standaard geldt een minimale maak- en meettolerantie in het horizontale vlak van 0,50 meter en in het verticale vlak van 0,05 meter, deze zijn gebaseerd op grondroeren met een graafmachine.
Voor andere type grondroeringen zoals, heien, baggeren, boren (sleufloze technieken), sonderen, het aanbrengen van aardpennen en draineren moet de maak- en meettolerantie afzonderlijk worden bepaald. De aangehouden maak- en meettoleranties worden in de risicoinventarisatie opgenomen. (Zie aandachtspunten voor het bepalen van de maak- meettoleranties).
Nauwkeurigheid van de gebiedsinformatie
De gebiedsinformatie heeft een nauwkeurigheid van 1,00 meter in het horizontale vlak ten opzichte van de hartlijn. Voor de diepteligging (het verticale vlak) is geen nauwkeurigheidseis vastgelegd.

[ link ]

Figuur 8. Schematische weergave voor het bepalen van de begrenzingen van het zoekgebied bij het graven met een graafmachine

Zoekgebied
Het zoekgebied is het gebied waarbinnen kabels en leidingen gelokaliseerd moeten worden.
De begrenzing van het zoekgebied wordt als volgt bepaald:
  • in het horizontale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat aan alle zijden wordt vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,50 meter) en met de nauwkeurigheid van de gebiedsgegevens (1,00 meter);
  • in het verticale vlak is het zoekgebied het graafprofiel dat wordt vermeerderd met de maak- en meettoleranties (0,05 meter) en een extra marge (0,15 meter), doordat een nauwkeurigheidseis ontbreekt.
Iedere kabel of leiding waarvan de theoretische ligging binnen het zoekgebied valt, moet worden gelokaliseerd omdat er tijdens het grondroeren risico op beschadigen bestaat. Het lokaliseren is begrensd tot het zoekgebied.
LET OP:
Is er in de gebiedsinformatie een breedte van een kabelbed, diameter van een leiding of diameter van een leiding gegeven, controleer dan of de ligging van deze kabels of leidingen binnen het zoekgebied valt. In dat geval moeten ook deze kabels of leidingen worden gelokaliseerd.
In figuur 9 tot en met 11 wordt aan de hand van een tekening de principeopbouw van het zoekgebied verduidelijkt.

[ link ]

Figuur 9. Bovenaanzicht en dwarsdoorsnede van het zoekgebied voor graven met een graafmachine

[ link ]

Figuur 10. Principe voor het bepalen van een zoekgebied van een damwand

[ link ]

Figuur 11. Principe voor het bepalen van een zoekgebied van een heipaal, sondering of boorpunt

De theoretische ligging van kabel 1 in de figuur is binnen het zoekgebied en moet worden gelokaliseerd. De theoretische ligging van kabel 2 in de figuur is buiten het zoekgebied en hoeft niet te worden gelokaliseerd.
Kabel of leiding gevonden
Is er tijdens het lokaliseren een kabel of leiding gevonden, controleer dan altijd of de gelokaliseerde kabel of leiding overeenkomt (type, materiaal, diameter) met de kabel of leiding in de gebiedsinformatie. Kabels en leidingen die in de ondergrond liggen, kunnen namelijk na verloop van tijd lastig van elkaar te onderscheiden zijn (denk aan een oudere elektrakabel en een koperen telecomkabel). Bestaat er twijfel, neem dan altijd contact op met de netbeheerder ter bevestiging van de juistheid van de gelokaliseerde kabel of leiding. De netbeheerder heeft een actieve houding en reageert binnen een redelijke termijn.
Leg de bevindingen van de gelokaliseerde kabel of leiding herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto’s of een deugdelijke markering in het werk), waardoor later onnodig zoeken wordt voorkomen.
Blijkt uit de gebiedsinformatie dat een kabel of leiding over grotere lengte binnen het zoekgebied ligt, dan is het nodig het (horizontale en verticale) verloop van de kabel of leiding over de volle lengte en/of breedte van het graafprofiel te controleren.
Kabel of leiding NIET gevonden
Kan een kabel of leiding niet in het zoekgebied worden gevonden, dan moeten er aanvullende acties worden uitgevoerd. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden:
  • verder zoeken tot 1 meter aan weerszijden van de theoretische ligging, ook wanneer daarmee de grens buiten het zoekgebied van de grondroering komt, of;
  • werken zoals in een risicogebied, zie kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen, of;
  • in contact treden met de netbeheerder.
    De netbeheerder komt met een passende oplossing om de grondroering uit te kunnen voeren. Het kan nodig zijn dat de netbeheerder de kabel of leiding lokaliseert. Blijkt het een afwijkende situatie te zijn, handel dan zoals omschreven in kennisthema Afwijkende situatie.
Andere kabel of leiding gevonden
Als een andere kabel of leiding wordt gevonden dan in de gebiedsinformatie staat vermeld, neem dan contact op met de netbeheerder als duidelijk is welk type kabel of leiding het betreft én handel daarnaast volgens de kennisthema Afwijkende situatie.
Methoden van lokaliseren van de kabel of leiding
De methode van lokaliseren van een kabel of leiding moet worden afgestemd op de ligging en de omstandigheden van de locatie. Bijvoorbeeld bij een fysieke hindernis, zoals een water of waterkering; hierdoor is het controleren van het type van de gevonden kabel of leiding moeilijker.
[ link ]

Figuur 12. Controle van gevonden kabels en leidingen met de gebiedsinformatie


Veelgebruikte methoden die voor lokaliseren gebruikt kunnen worden zijn hierna beschreven. Het combineren van methoden is mogelijk.
Voorsteken
Door handmatig te steken met de schop kan worden vastgesteld of er een kabel of leiding aanwezig is. Als maximale diepte waarover gestoken mag worden geldt 0,20 meter. Zie Grondroeren nabij kabels en leidingen, voor toepassing in combinatie met een graafmachine.
Proefsleuven
Een proefsleuf wordt gegraven om visueel de locatie van de kabel of leiding vast te stellen en het type kabel of leiding te verifiëren. De volgende werkwijze wordt daarbij gehanteerd.
  1. Markeer de plaats waar de proefsleuf gegraven moet worden.
  2. Zorg dat duidelijk is welke kabel of leiding wordt gezocht.
  3. Graaf de proefsleuf handmatig. Mechanische ondersteuning is toegestaan, mits wordt gewerkt met handmatig voorsteken, zie kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen, onderdeel Werkmethoden binnen het risicogebied.
  4. De lengte van een proefsleuf is maximaal 1,00 meter aan beide zijden van de theoretische hartlijn van kabel(bed) of leiding, waarbij niet buiten het zoekgebied gegraven hoeft te worden (zie ook Kabel of leiding NIET gevonden).
  5. Zodra de gezochte kabel of leiding in een proefsleuf is aangetroffen en gecontroleerd, hoeft die proefsleuf niet verder gegraven te worden.
  6. Leg de bevindingen herleidbaar vast (bijvoorbeeld door coördinaten en foto’s of een deugdelijke markering in het werk).
[ link ]

Figuur 13. Proefsleuf

De maximale diepte waarop een proefsleuf gegraven kan worden hangt af van onder andere de grondslag en de grondwaterstand. Als vuistregel voor de maximale diepte van een proefsleuf wordt ongeveer 1,50 meter ten opzichte van maaiveld aangehouden. Bij diepere ligging moet een andere methode om te lokaliseren worden gebruikt.
Proefgaten
Een proefgat is een handmatig gegraven controlegat, dat in de volgende situaties wordt toegepast:
  • het vaststellen van het verloop van een plaatselijk al aangetroffen kabel of leiding (controlepunten);
  • het verifiëren van een gescande kabel of leiding als niet duidelijk is of deze met de gebiedsinformatie overeenkomt;
  • het lokaliseren van een kabel of leiding waarvan in een eerdere projectfase de werkelijke ligging al is bepaald.
Prikstok en spuitlans (water of lucht)
Aftasten van het zoekgebied met een prikstok of spuitlans, waarbij de ligging van kabels en leidingen wordt bepaald zodra deze wordt aangeprikt. Controleer vooraf het gebruik van deze methode, bijvoorbeeld door overleg met de netbeheerder, of deze techniek toegepast kan worden en geen schade kan aanbrengen aan de te lokaliseren kabel, leiding of aan de beschermlaag van een leiding.
Scantechnieken
Er zijn diverse scantechnieken die toegepast kunnen worden bij het lokaliseren van kabels en leidingen. Toepassing van scantechnieken is specialistisch werk, waarbij onder andere de locatie, het materiaal van de kabel of leiding en de bodemopbouw van invloed kunnen zijn op de resultaten.
Veelgebruikte technieken zijn:
  • elektromagnetische/magnetische detectie (radiodetectie);
  • grond penetrerende radar (GPR);
  • sub-bottom profiling (gebruik in wateren);
  • pulsinductie of elektromagnetische meting;
  • inertieel navigatiesysteem (alleen bij pijpleidingen);
  • akoestiek.
[ link ]

Figuur 14. Lokaliseren door gebruik te maken van een grond penetrerende radar

Methoden om kabels en leidingen op de waterbodem te lokaliseren zijn:
  • echoloodmetingen, in het bijzonder multibeam echoloodmeting;
  • sidescansonar-onderzoek.
Aandachtspunten bij het bepalen van maak- en meettoleranties

Algemeen
  • de uitvoering van de werkzaamheden (bijvoorbeeld met groot of klein materieel, bulk of specialistisch werk, enzovoort);
  • de grondsoort (bijvoorbeeld zand, veen, klei, enzovoort);
  • de grondwaterstand;
  • de gehanteerde meetsystemen;
  • de kennis van de plaatselijke situatie;
  • de mate van ervaring (vakmanschap) van het uitvoerend personeel.

Bij grondroeren in of nabij een water of waterkering
  • de aard van de uit te voeren werkzaamheden (bijvoorbeeld graven, baggeren, het aanbrengen van palen, damwanden, ankers, spudpalen, enzovoort);
  • de locatie van de werkzaamheden (bijvoorbeeld beschut of onbeschut water, stroming, waterdiepte, al of niet in het talud, enzovoort).

Bij het toepassen van een sleufloze techniek
  • type sleufloze techniek (bijvoorbeeld: open of gesloten frontboringen, gestuurde boringen (HDD) en raketboringen);
  • lengte en diepte van de aan te brengen leiding.


Komen de resultaten van een scan niet overeen met de verkregen gebiedsinformatie dan is aanvullend onderzoek naar de werkelijke ligging noodzakelijk. Dit kan door gebruik te maken van een andere scantechniek en/of een andere methode van lokaliseren.
Aandachtspunten en tips bij het lokaliseren van kabels en leidingen
  • Zorg dat op de juiste plek wordt gezocht door de theoretische ligging van de kabel of leiding en het zoekgebied nauwkeurig uit te zetten.
  • Als een bestaande boring op de gebiedsinformatie is aangegeven, is de nauwkeurigheid van deze theoretische lijn afhankelijk van verschillende factoren, zoals de gebruikte techniek, meetmethode en het jaar van aanleg [11].
  • De maatvoering van een kabelbed of diameter van een leiding wordt niet altijd meegeleverd in de gebiedsinformatie.
  • Een dieptemaat of theoretisch dwarsprofiel van de ligging geeft geen zekerheid over de werkelijke diepteligging van een kabel of leiding.
  • Verzoek de netbeheerder om ondersteuning als dit nodig is om de werkelijke ligging van een kabel of leiding te kunnen bepalen. Bijvoorbeeld door een signaal op een kabel of leiding te laten zetten.
  • Om het risico op het aantreffen van een onbekende kabel of leiding te verkleinen (denk aan de veiligheid tijdens de uitvoering, de voortgang van het project) kan ervoor worden gekozen het gehele graafprofiel te scannen of enkele proefsleuven te verlengen tot de buitengrenzen van het zoekgebied.
  • Let bij het handmatig steken met de schop op kwetsbare kabels en leidingen, zoals aansluitingen van huizen, lichtmasten, enzovoort.
  • Waterstromingen in rivieren en getijdestromingen kunnen het lokaliseren belemmeren of beïnvloeden. Soms kan er alleen worden gelokaliseerd bij bepaalde stroomsnelheden of bij doodtij.
  • Het aanbrengen van een leiding met een sleufloze techniek kan verschillende grondroerende methoden bevatten. Denk aan het maken van een start- en ontvangstkuip (aanbrengen van damwanden en graven in de ondergrond) en het boortracé zelf. Dit resulteert in verschillende graafprofielen waar de lokalisatiemethoden op afgestemd moeten worden.

[ link ]

Figuur 15. Intrede punt van een gestuurde boring