Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn toegankelijkheid
Deze tekst is gepubliceerd op 15-01-14

Oversteekplaatsen

Een oversteekplaats is een locatie op de rijbaan die bestemd is om over te steken en die als zodanig gemarkeerd is.
Het oversteken van een straat verlangt van voetgangers altijd extra aandacht. Om te bepalen of er veilig kan worden overgestoken, dient te worden ingeschat of de overkant veilig te bereiken is in de periode dat de weg vrij is. Bij drukkere wegen kan dit voor voetgangers leiden tot lange wachttijden bij het oversteken. Vooral voor mensen die zich niet zo snel of gemakkelijk kunnen verplaatsen, voor blinden en slechtzienden en voor mensen die moeite hebben met de inschatting van afstand en snelheid van het autoverkeer, is oversteken niet zonder risico’s. Vandaar dat uit het oogpunt van toegankelijkheid wordt gerekend met de ‘langzame voetganger’: deze heeft relatief veel tijd nodig om veilig over te steken. Desgewenst kan de wegbeheerder bij publieke en speciale voorzieningen rekening houden met de langzame voetganger en cyclustijden van verkeersregelinstallaties aanpassen [20].
Lengte van de oversteek
Als de oversteek meer dan 7,0 m lang is, bijvoorbeeld op een ontsluitingsweg met verkeer uit twee rijrichtingen, moet een middengeleider worden toegepast. Deze moet in de looprichting zo lang zijn dat een rolstoelgebruiker en een eventuele begeleider hier kunnen blijven wachten. Wordt de middengeleider ook gebruikt door overstekende fietsers, dan moet de lengte uiteraard voldoende ruimte bieden aan wachtende fietsers.
Zicht
Bij oversteekvoorzieningen is het van belang dat er voldoende zicht is op aankomend verkeer en wachtende personen.
Visuele informatie
Niet iedereen kan het verschil tussen een groen en een rood licht goed waarnemen. Bovendien is, bijvoorbeeld door tegenlicht, niet altijd goed zichtbaar welk licht brandt. Om onduidelijkheid te voorkomen, is het van belang dat verkeerslichten consequent worden gesitueerd: rood boven en groen onder. In de praktijk geldt dit met name voor nevenlichten. Daarnaast wordt door het gebruik van pictogrammen (zoals het stilstaande en lopende mannetje) verduidelijkt wanneer het licht groen of rood is. Bedieningselementen dienen op een voor iedereen bruikbare hoogte te worden gesitueerd. Het gebruik van contrasterende kleuren en het gebruik van verduidelijkende pictogrammen vergroten de herkenbaarheid.
[ link ]

Figuur 9. Juiste plaatsing van nevenlichten bij verkeerslichten

Auditieve informatie
Voor blinden en slechtzienden is een oversteek een gevaarlijke situatie. Daarom dient deze goed herkenbaar te zijn. Als er gebruik wordt gemaakt van een verkeersregelinstallatie, kan deze worden uitgevoerd met een rateltikker. In alle gevallen wordt rood aangegeven door langzaam tikken en groen door snel tikken. Het signaal dient voldoende te onderscheiden te zijn van andere waarschuwingssignalen, zoals het piepgeluid van een achteruitrijdende vrachtwagen. Voor visueel en auditief beperkten is een trilfunctie van de bedieningsknop nodig.
[ link ]

Figuur 10. Maatvoering bij een oversteekplaats

Verhoogde kruispunten (verkeersplateaus)
In verblijfsgebieden worden in principe geen aparte oversteekvoorzieningen aangelegd.
In veel verblijfsgebieden zijn de kruispunten verhoogd uitgevoerd. Behalve het snelheidsverlagende effect heeft dit als voordeel dat de oversteek voor veel mensen gemakkelijker wordt door het ontbreken van een hoogteverschil in de looproute. Nadeel is dat blinden en slechtzienden de oversteek minder gemakkelijk herkennen. Door het aanbrengen van een met de voet en stok voelbaar en hoorbaar materiaalverschil, wordt de oversteek beter herkenbaar. Het is ook mogelijk om op de hoeken paaltjes te plaatsen, maar dit strookt vaak niet met de wens om het aantal objecten in de buitenruimte te beperken.
Tabel 11. Maten bij een oversteek met middengeleider
a
1
:
1,2 m (helling ≤ 1 : 10)
a
2
:
geleidelijn 0,6 m
a
3
:
vrije breedte minimaal 1,8 m
a
4
:
oversteeklengte maximaal 7 m
a
5
:
breedte waarschuwingsmarkering is 0,6 m
a
6
:
minimale breedte middengeleider is 2,0 m
Op- en afritten en verlaagde trottoirbanden
Om oversteekplaatsen bruikbaar te maken voor rolstoelgebruikers en mensen met een kinderwagen, moeten trottoirafritten of verlaagde trottoirbanden worden aangebracht. Deze moeten voldoen aan de eisen voor hellingen zoals beschreven in subparagraaf 2.2.9. Nadeel van op- en afritten is dat blinden en slechtzienden deze minder goed herkennen. Door het aanbrengen van een met de voet of een stok voelbaar materiaalverschil kan de oversteek beter herkenbaar gemaakt worden.
Tabel 12. Richtlijnen voor oversteken
Richtlijnen (type gebied: verblijfsgebied)
  • De vrije breedte van een afrit is ten minste 1,8 m
  • Oversteekafstand
      -De oversteek is zo kort mogelijk
      -Als de oversteek langer is dan 7,0 m moet een middengeleider worden aangelegd
  • Middengeleider
      - Op gebiedsontsluitingswegen met verkeer in twee richtingen wordt altijd een midden geleider toegepast; deze is ten minste 2,0 m lang en ten minste 1,8 m breed
  • Op- en afritten en verlaagde trottoirbanden
      -Bij een oversteekplaats met een hoogteverschil worden trottoirafritten of verlaagde trottoirbanden aangebracht over een breedte van minimaal 1,2 m en met een helling van maximaal 1 : 10
      - De ruimte op het trottoir achter de verlaagde trottoirband is ten minste 2,1 m breed en lang
  • Visuele informatie
      -Als een oversteek over de gehele breedte wordt uitgevoerd in een wat betreft helderheid afwijkende bestrating, dient te worden voorkomen dat hierdoor de suggestie wordt gewekt dat voetgangers voorrang hebben
      - De plaats van de oversteek is herkenbaar voor zowel voetganger als weggebruiker
      -Op ooghoogte (0,95 m tot 1,95 m hoog) is er vrij zicht op aankomend verkeer; deze bedraagt ten minste 50 m bij erftoegangswegen en ten minste 100 m bij gebiedsontsluitingswegen
      - Bij drukke wegen wordt een verkeersregelinstallatie (met voetgangerslicht) toegepast
  • Auditieve informatie
      - Bij verkeersregelinstallaties kan een rateltikker met trilfunctie worden gebruikt (bij groen 800 tikken per minuut en bij rood 75 tikken per minuut)
  • Voetgangerslicht
      -Het voetgangerslicht is afgestemd op een verplaatsingssnelheid van minimaal 0,8 m/s ten behoeve van de groenfase van het voetgangerslicht
      - De bedieningsknop van het voetgangerslicht is geplaatst op een hoogte tussen 0,9 en 1,2 m
      - De bedieningsknoppen zijn uitgevoerd in signaalkleur, indien gewenst met trilfunctie
[ link ]

Geleidelijn op looproute naar oversteekplaats inclusief attentievlak
en waarschuwingsmarkering met extra attentiewaarde om de
herkenbaarheid te vergroten