Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek Parkeerverwijssystemen
Deze tekst is gepubliceerd op 11-10-11

Grondwerken

Algemeen
Bij het beschrijven van het grondwerk (sleuven) ten behoeve van kabel- en leidingwerk is het verdedigbaar dat deze hulpconstructie een uitvoeringsaangelegenheid is en derhalve tot de verantwoordelijkheid van de aannemer moet worden gerekend.
Het bestek zou er dan weinig of niets over behoeven te vermelden. Deze zienswijze is om twee redenen niet gevolgd:
  • de opdrachtgever kan voorzien dat zonder dit grondwerk het resultaat (de feilloos werkende leiding) niet kan worden gerealiseerd;
  • de keuze van de omvang van het grondwerk aan de aannemer overlaten, betekent het in de concurrentiesfeer plaatsen van deze werkzaamheden.
Het onderdeel ‘Sleuf- en sleufloze technieken’ voorziet dan ook in een aantal bijkomende werkzaamheden die nodig zijn bij aanleg en onderhoud van kabels en leidingen. Het betreft het graven en aanvullen van sleuven, het aanbrengen van grondverbetering, het toepassen van afkistingen en het opnemen en herstellen van sleufbedekkingen. Deze werkzaamheden zijn zo specifiek, dat opname in een afzonderlijk deel (hoofdstuk/werkcategorie) verantwoord is. Bij de uitwerking is rekening gehouden met de algemene afspraken zoals die binnen de onderdelen 22 Grondwerken, 30 en 31 Wegverhardingen I en II gelden.
Sleuven
Binnen het toepassingsgebied van het onderdeel ‘Sleuf- en sleufloze technieken’ wordt ten aanzien van sleuven onderscheid gemaakt in:
  1. sleuven ten behoeve van leidingen en duikers;
  2. sleuven ten behoeve van kabels en leidingen.
Dit onderscheid is aangebracht omdat het benodigde grondwerk, met inbegrip van de eisen die aan de verdichting worden gesteld, verschillend is. Bij deze verschillen moet onder andere worden gedacht aan:
  • sleufbreedte en sleufdiepte;
  • invloed van veiligheidsaspecten in relatie tot de sleufafmetingen (in het bijzonder de diepte);
  • aanbrengen van fundering in de vorm van een grondverbetering of funderingssloof;
  • eisen gesteld aan de ligging van kabels en leidingen (zoals onder afschot, met een voorgeschreven dekking);
  • controlemethode voor de verdichting (verdichtingsgraad versus indringingsweerstand);
  • tijdsduur van openliggen;
  • mogelijkheden voor verrekening sleufafwijkingen.
Daarnaast spelen ook factoren zoals het toepassen van voorzieningen tegen inkalving van de sleuf (bijvoorbeeld sleufbekisting) en het toepassen van (bron)bemaling een rol. Deze voorzieningen zijn vaak nodig bij diepere sleuven (dieper dan 1 à 1,5 m) en sleuven die langer openliggen. Het verschil in de teksten is vooral te vinden in een scheiding van het graven en het aanvullen, de omschrijving van de diepte tot waarop moet worden ontgraven, de bestemming van de uitgekomen grond en de verdichting.
De resultaatbeschrijvingen voor sleuven voor kabels en leidingen (ad b) zijn met name toepasbaar voor gas- en waterleiding, of voor vergelijkbare leidingen (zoals PE-leiding ten behoeve van glasvezelkabel) die op een beperkte diepte liggen (tot 1,5 m) en waarvan de sleufbreedte beperkt is (tot 1 à 1,5 m). In verband met de eisen gesteld aan de verdichting zijn deze teksten minder geschikt voor ontgravingen/aanvullingen die vallen binnen het profiel van de rijbaan van een weg. Tevens wordt opgemerkt dat voor grotere sleuven ten behoeve van kabels of (gas- en water)leidingen de bestekschrijver de onder a genoemde beschrijvingen kan hanteren.
Fundering
In ‘Sleuf- en sleufloze technieken’ is ook voorzien in het aanbrengen van een grondverbetering onder een (aan te brengen) leiding.
Voor ‘sleuven ten behoeve van leidingen en duikers’ is daartoe een afzonderlijke beschrijving opgesteld. Voor de ‘sleuven ten behoeve van kabels en leidingen’ kan worden volstaan met het opnemen van een (afzonderlijke) leverantiepost voor de aan te brengen grondverbetering. Het verwerken is dan inbegrepen in het aanvullen van de sleuf.
Als onder een leiding, een duiker of een kabel een (beton)sloof of een fundering op palen wordt voorzien, dan zal de bestekschrijver de benodigde teksten uit 41 Funderingsconstructies en 42 Betonconstructies moeten gebruiken.
Sleufbedekking
‘Sleuf- en sleufloze technieken’ besteedt ook aandacht aan het opnemen en herstellen van sleufbedekking. Aan het ‘definitief’ herstel kan een onderhoudsverplichting worden gekoppeld, terwijl ‘tijdelijk herstel’ toepasbaar is voor de afwerking van sleuven in een asfalt- of betonverharding. Dit ‘tijdelijk herstel’ is ook toepasbaar als na de uitvoering van de kabel- of leidingwerkzaamheden andere werkzaamheden zullen worden uitgevoerd (bijvoorbeeld herstraten).
De toepasbaarheid van ‘opnemen en herstellen sleufbedekking’ is beperkt tot de smallere sleuven (op te breken verhardingsbreedte ongeveer 1,5 à 2 m).
Voor bredere sleuven en voor het herstellen van asfalt- of betonverhardingen moet gebruik worden gemaakt van 30 Wegverhardingen I en 31 Wegverhardingen II.
Als uitzondering op het bovenstaande bieden enkele resultaatbeschrijvingen speciaal voor het renoveren van een leiding, de mogelijkheid om in daartoe geëigende gevallen verwijdering en herstel van de verharding en eventuele fundering op te nemen in één bestekpost. Het betreft het graven en aanvullen van een werkput (hoofdcode 24.01.51 en 24.01.52; zie ook 25.2 Rioolrenovatie van deze handleiding).