Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek parkeren
Deze tekst is gepubliceerd op 03-10-12

Algemene gehandicaptenparkeerplaats

Een algemene gehandicaptenparkeerplaats wordt aangeduid met bord E6 (gehandicaptenparkeerplaats) volgens het RVV 1990. Op een algemene gehandicaptenparkeerplaats mogen slechts parkeren:
  • een gehandicaptenvoertuig, als het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van een gehandicapte;
  • een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht.
  • het specifieke voertuig waarvoor de specifieke gehandicaptenparkeerplaats is gereserveerd.
[ link ]

Bord E6

Bij publieke voorzieningen zoals een bioscoop, bibliotheek of gemeentehuis moet minimaal 2% van de parkeerplaatsen een algemene gehandicaptenparkeerplaats zijn. Deze parkeerplaatsen moeten zo dicht mogelijk bij de ingang van een gebouw liggen. De afstand tot de ingang minder dan 100 m zijn. Dit is namelijk de norm voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart: niet in staat zijn 100 m te voet zonder onderbreking te overbruggen. De ASVV 2012 noemt voor dergelijke voorzieningen en voor aangepaste woningen ten minste één aangepaste parkeerplaats op minder dan 50 m. Hiernaast geeft de ASVV 2012 voor grote (openbare) parkeerterreinen en –garages een verhouding van één aangepaste parkeerplaats op vijftig gewone parkeerplaatsen.
In de ASVV 2012 staan richtlijnen voor toepassingsgebied, uitvoering en maatvoering van algemene gehandicaptenparkeerplaatsen en de situering van aangepaste gehandicaptenparkeerplaatsen (langsparkeren, haaks parkeren en gestoken parkeren):
  • Bord E6.
  • Kruismarkering op het wegdek.
  • Vakaanduiding en kruismarkering in wegenverf.
  • Bij vaste gebruikers kan de parkeerplaats ook worden gereserveerd op het kenteken van de auto.
  • Voor extra attentie in verband met het tegengaan van oneigenlijk gebruik eventueel een pictogram plaatsen of het vak in een afwijkende kleur bestraten. Het pictogram moet zodanig geplaatst zijn dat het vanaf de rijbaan nog zichtbaar is wanneer er een voertuig geparkeerd staat.
  • Bij meer vakken naast elkaar, geleidepaaltjes om oneigenlijk gebruik tegen te gaan.
  • De restruimte op parkeerterreinen gebruiken; dit beperkt een inefficiënt terreingebruik door gehandicaptenparkeerplaatsen.
  • Vaak is het mogelijk op parkeerterreinen van drie normale parkeerplaatsen twee gehandicaptenparkeerplaatsen te maken, dit om het aanwezige bestratingspatroon niet teveel te verstoren. Geleidepaaltjes kunnen worden aangebracht ter voorkoming van oneigenlijk gebruik.
  • In parkeergarages: gehandicaptenparkeerplaatsen direct naast een (toegankelijke) lift situeren of zo dicht mogelijk bij de uitgang (begane grond), anders direct bij de ingang buiten de parkeergarage.
  • Hoogte bedieningsknoppen parkeerautomaat/ parkeermeter tussen 0,90 en 1,20 m.