Vrije verdiepingshoogte
In NEN 2443 zijn twee minimale hoogten vastgelegd voor de vrije verdiepingshoogte. Op plaatsen die alleen bestemd zijn voor rijdend autoverkeer mag incidenteel een vrije hoogte van ten minste 2,10 m worden toegepast. Onder incidenteel wordt dan verstaan de plek onder balken en leidingen. Bij ruimten voor voetgangers is in NEN 2443 een hoogte van ten minste 2,30 m voorgeschreven tot de onderkant van de bovenliggende vloer. Er zijn twee uitzonderingen. Onder balken is een vrije hoogte van ten minste 2,20 m vereist. Een hoogte van 2,10 m is in voetgangersgebieden van parkeergarages incidenteel geoorloofd ter plaatse van leidingen en andere voorwerpen die onder de constructie zijn aangebracht (bijvoorbeeld wegwijzers, verkeersborden, verlichtingsarmaturen of ventilatoren).
De verdiepingshoogte is medebepalend voor de bouwhoogte. Minder bouwhoogte kan gunstig zijn voor de bouwkosten. Bij het bepalen van de verdiepingshoogte moet echter ook rekening worden gehouden met informatie boven de rijstroken en voetpaden. Borden moeten tijdig te lezen zijn en niet schuilgaan achter balken en leidingen. De opbouwhoogte van eventuele ventilatoren en de constructiehoogte van vloer en balken bepalen verder de totale bouwhoogte.
Voor wat betreft de vormgeving en de beleving is een strak plafond zonder balken de beste optie. Balken laten de ruimte lager lijken dan werkelijk het geval is. Als armaturen en leidingen in het plafond zijn weggewerkt, blijft de ruimte visueel een plezierig geheel.
Aanbevolen wordt in het PvE in alle gevallen een minimale doorrijhoogte en doorloophoogte van 2,30 m op te nemen zodat uitzonderingen niet nodig zijn.