Aantal en plaats
Er moet een minimum van vijf procent aan algemene gehandicaptenparkeerplaatsen zijn bij publieke voorzieningen zoals een bioscoop, bibliotheek of gemeentehuis. De afstand tussen de parkeerplaats en de ingang moet zo klein mogelijk zijn en minder dan 100 meter. Die afstand heeft te maken met de norm voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart, namelijk "in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen"(Regeling gehandicaptenparkeerkaart , 2013).
De geeft als toepassing zelfs ten minste een aangepaste parkeerplaats op minder dan 50 meter van openbare gebouwen, van bestemmingen die voor mensen met een mobiliteitsbeperking toegankelijk zijn en van aangepaste woningen.
Daarnaast geeft de ASVV voor grote (openbare) parkeerterreinen en -garages een verhouding van een aangepaste parkeerplaats op vijftig gewone parkeerplaatsen. Bij een terrein kan er gezien de maatvoering voor gekozen worden om van drie gewone plaatsen twee gehandicaptenparkeerplaatsen te maken. Hierdoor kan de terreinindeling gehandhaafd blijven.
De ASVV-voorziening 15.1.1 'Parkeerplaats voor mensen met een mobiliteitsbeperking' en CROW-publicatie 337, Richtlijn toegankelijkheid 'Parkeerbeleid voor mensen met een fysieke beperking' gaan uitgebreid in op de vormgeving van aangepaste parkeerplaatsen.