Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Toelichting bij Model Basisovereenkomst en UAV-GC 2025
Deze tekst is gepubliceerd op 25-11-24

§ 47 Geschiloplossing

Voor de tekst van paragraaf 47 UAV-GC 2005 klik hier

Algemeen
Met deze paragraaf is beoogd Partijen maximale flexibiliteit te geven wat betreft de wijze waarop zij een tussen hen gerezen geschil wensen op te lossen. Het oplossen van een geschil kan immers plaatsvinden met gebruikmaking van veel meer methoden dan enkel het laten beslechten van dat geschil door een derde, die onafhankelijk is en die over dat geschil een oordeel geeft dat bindend is voor Partijen.

Partijen kunnen een dergelijk oordeel immers ook voorbehouden aan personen uit hun eigen organisaties, die op enige afstand van het project staan. Bovendien is het niet altijd nodig dat een derde een oordeel geeft over het geschil om tot een oplossing daarvan te komen, laat staan dat dit oordeel op voorhand al bindend zou moeten zijn. De oplossing van het geschil kan verder ook nog het resultaat zijn van een constructief overleg tussen Partijen, waarbij een derde dan een faciliterende en bemiddelende rol vervult.

Het voorgaande betekent dat deze paragraaf breekt met de traditie van de UAV 2012 en de UAV-GC 2005, die erop neerkomt dat een geschil per definitie dient te worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het arbitragereglement van de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen (zie § 49 lid 1 en 2 UAV 2012 en § 47 lid 1 en 2 jo. lid 5 UAV-GC 2005). De regeling in deze paragraaf opent de mogelijkheid om naast arbitrage ook andere methoden van geschiloplossing toe te passen, zoals bouwbemiddeling, mediation, de zienswijzeprocedure, de bindend adviesprocedure, of de Fast Track Bindend Advies-procedures van de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen. Deze methoden kunnen bovendien geschilspecifiek door Partijen worden ingezet: als het gaat om geschiloplossingsmethoden, is er immers geen sprake van ‘one size fits all’.

De UAV-GC 2005 voorzag reeds in de mogelijkheid om een andere onafhankelijke derde dan de Raad van Arbitrage – een zogenoemde Raad van Deskundigen – een tussen Partijen gerezen geschil te laten oplossen. Deze mogelijkheid beperkte zich echter tot klassieke geschilbeslechting en diende ook overigens reeds bij het aangaan van de Overeenkomst te zijn vastgelegd in artikel 18 MBO. Lieten Partijen dat na, dan vielen zij daarmee automatisch terug op de (enige) voorziene mogelijkheid van arbitrage door de Raad van Arbitrage. De UAV-GC 2005 voorzag, gegeven de hiervoor genoemde beperkingen, daarmee onvoldoende in een in de praktijk bestaande behoefte aan een uitgebreider palet aan alternatieve methoden die flexibel inzetbaar zijn, om aldus maatwerk te kunnen leveren wat betreft het oplossen van tussen Partijen gerezen geschillen. Het bepaalde in artikel 18 MBO, gelezen in samenhang met lid 2 tot en met 4 van de onderhavige paragraaf, beoogt aan die behoefte tegemoet te komen.

De leden 5 en 6 van deze paragraaf zijn inhoudelijk in grote lijnen gelijk aan de tekst van § 49 lid 3 en 4 UAV 2012. Er zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarbij ook de terminologie is aangepast aan die van de UAV-GC. Deze bepalingen zijn daarnaast inhoudelijk afgestemd op het bepaalde in lid 2 tot en met 4 die, zoals hiervoor is aangegeven, geen tegenhanger in de UAV 2012 kennen.
Hoofdregel: geschiloplossing door inschakeling van onafhankelijke deskundige(n)
In lid 2 is bepaald dat een geschil wordt opgelost door een of meer onafhankelijke deskundigen met inachtneming van een bij de Vraagspecificatie gevoegde geschillenregeling: dat is de hoofdregel. Wie die onafhankelijke deskundigen zijn, welke methode(n) van geschiloplossing zij mogen toepassen – te denken valt aan een of meer van de hierboven genoemde methoden – en hoe een en ander in de geschillenregeling moet zijn voorzien, dat laat de onderhavige paragraaf open. Partijen kunnen dus kiezen voor gestandaardiseerde methoden en regelingen die al in de praktijk beschikbaar zijn, maar zij kunnen wat dat betreft ook een eigen regeling treffen.

Toepassing van de hiervoor genoemde hoofdregel vereist dat Partijen artikel 18 MBO daarop hebben afgestemd. Partijen kunnen bij het aangaan van de Overeenkomst verschillende redenen hebben om in artikel 18 MBO niet te voorzien in geschiloplossing door een of meer onafhankelijke deskundige(n). Een veel voorkomende reden is dat Partijen zich nog niet op voorhand aan deze mogelijkheid willen binden, omdat zij er de voorkeur aan geven te kunnen handelen naar bevind van zaken wanneer zij onverhoopt eenmaal met een geschil worden geconfronteerd. In dat geval treedt het bepaalde in lid 3 van de onderhavige paragraaf in werking en dienen Partijen alsnog te proberen tot overeenstemming te komen over de wijze waarop (en door wie) zijn dat geschil willen laten oplossen.

De ratio van de regeling van lid 3 is de volgende. Voor de meeste geschillen geldt dat een voortvarende oplossing daarvan in het grootste belang van het project is en dat Partijen er dan niet bij zijn gebaat te kiezen voor een methode van geschiloplossing die procedureel veel voeten in aarde heeft en tijdrovend is: soms dreigen Partijen in een impasse te geraken en moet er gewoon snel een knoop worden doorgehakt zodat cruciale Werkzaamheden zo spoedig mogelijk kunnen worden vervolgd. Dat is een belang dat Partijen bij het aangaan van de Overeenkomst, wanneer zij hun keuze moeten maken uit de door artikel 18 MBO gegeven opties, op dat moment niet altijd scherp op het netvlies hebben. De in lid 3 van de onderhavige paragraaf voorziene inspanningsverplichting biedt Partijen wat dat betreft een herkansing, die hen in staat stelt alle opties in het licht van alle belangen die in verband met het concrete geschil spelen, zorgvuldig af te wegen. Wanneer zij dan alsnog kiezen voor een bepaalde methode van geschiloplossing, geldt die keuze alleen voor het voorliggende geschil. Bij eventuele nieuwe geschillen in de toekomst kunnen Partijen opnieuw een geschilspecifieke afweging maken.

Pas wanneer Partijen er niet in slagen overeenstemming te bereiken over de wijze waarop (en door wie) zij hun geschil willen laten oplossen, is ieder van hen bevoegd het geschil te laten beslechten door arbitrage overeenkomstig het arbitragereglement van de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen. De in lid 3 genoemde termijn van 4 weken laat onverlet dat Partijen al vóór het verstrijken van die termijn hun geschil ter beslechting kunnen voorleggen aan de Raad van Arbitrage, vooropgesteld dat zij het daarover met elkaar eens zijn. Te denken valt aan de situatie dat Partijen zich hebben ingespannen om overeenstemming te bereiken over een passende alternatieve methode van geschiloplossing, maar al snel hebben moeten vaststellen dat verdere inspanningen vruchteloos zullen zijn.
2, 3
Gebruik van methode van geschiloplossing die zou leiden tot juridisch niet-bindende oplossing
Hiervoor is opgemerkt dat het voor het oplossen van een geschil niet altijd nodig is dat voor dat geschil een bindend oordeel wordt gegeven, al dan niet door een onafhankelijke derde. Partijen kunnen een derde immers ook verzoeken om een niet-bindend oordeel. Soms blijft een oordeel zelfs geheel achterwege en beperkt de derde zich tot het vervullen van een faciliterende en/of bemiddelende rol. In een dergelijk geval moet een Partij echter de bevoegdheid hebben, ongeacht of de toegepaste methode van geschiloplossing inderdaad tot een oplossing van het geschil heeft geleid, dat geschil alsnog ter beslechting voor te leggen aan de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen. Lid 4 geeft de kaders waarbinnen deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend.

Gebruik van methode van geschiloplossing die leidt tot een juridisch bindende oplossing: hoger beroep
Deze paragraaf regelt niet wat nog de vervolgmogelijkheden van Partijen zijn wanneer zij over hun geschil een juridisch bindende oplossing hebben bereikt met gebruikmaking van een andere methode dan arbitrage, overeenkomstig het arbitragereglement van de Raad van Arbitrage. Of en onder welke voorwaarden hoger beroep tegen die bindende oplossing nog mogelijk is, is een kwestie die Partijen dienen te regelen in de geschillenregeling als bedoeld in lid 2. Zij hoeven dat niet te doen voor zover het geschil wordt beslecht door arbitrage door de Raad van Arbitrage. De mogelijkheden tot het instellen van hoger beroep volgen dan immers uit het hiervoor genoemde arbitragereglement van de Raad.
4