Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek verkeerslichtenregelingen 2022
Deze tekst is gepubliceerd op 17-07-23

Voetgangerslichten aan het begin van de oversteek (lage voetgangerslichten)

Tot voor kort werden voetgangerslichten altijd aan de overkant van de weg of rijbaan opgesteld. Dit was verplicht volgens de Regeling verkeerslichten, punt 78 e.v.:
  • 78. Voetgangerslichten worden aan weerszijden van de oversteekplaats aangebracht, zodanig dat zij zich voor de overstekende voetganger aan het einde van de oversteekplaats bevinden.
  • 79. Indien een oversteekplaats voor voetgangers wordt onderbroken door één of meer in de weg gelegen verkeersheuvels van voldoende breedte wordt elk onderdeel van de aldus onderbroken oversteekplaats telkens van voetgangerslichten voorzien overeenkomstig het gestelde in punt 78.
Niettemin werden voetgangerslichten die aan het begin van de oversteek geplaatst zijn al lange tijd op kleine schaal toegepast. Deze waren bekend als “Maastrichtse voetgangerslichten” of voetgangerslichten in “Maastrichtse opstelling”, naar de gemeente waar ze voor het eerst werden toegepast.
Met ingang van 1 juli 2019 is het toegestaan om voetgangerslichten aan het begin van de oversteek te plaatsen. In de Regeling verkeerslichten is toen punt 79a toegevoegd:
  • 79a. In afwijking van punt 78 mogen, indien de oversteekplaats voor voetgangers niet wordt onderbroken door één of meer in de weg gelegen verkeersheuvels van voldoende breedte (bij voorkeur >2.00m), de voetgangerslichten ook gericht zijn naar de richting waaruit de voetgangers de oversteek naderen.
Voordelen
Bij de conventionele plaatsing van voetgangerslichten aan het einde van de oversteek hebben voetgangers tijdens het oversteken zicht op het verkeerslicht, dit in afwijking van alle andere weggebruikers, voor wie het verkeerslicht veelal voor het kruisingsvlak wordt geplaatst.
Door het zicht op het verkeerslicht zien voetgangers, vooral als ze na startgroen oplopen, het licht tijdens het oversteken naar groenknipperen en rood gaan. Deze situatie kan leiden tot gevoelens van onveiligheid. Wegbeheerders ontvangen dan klachten in de trant van ‘de stoplichten staan niet goed afgesteld’ en ‘ik krijg te kort groen’. Zulke klachten zijn meestal niet terecht, want de Regeling verkeerslichten eist al sinds 1991 dat ontruimingstijden zo worden berekend, dat een oversteek vanaf start rood veilig kan worden ontruimd met een snelheid van 1,2 m/s.
Dit is niet in lijn met het RVV dat stelt dat voetgangers tijdens rood “zo snel mogelijk” moeten doorlopen. Wat hier wordt gemist is een actieve voorlichting aan het publiek over de werking van voetgangerslichten. Wegbeheerders zouden erop moeten wijzen dat iedereen met een gemiddelde loopsnelheid de gehele oversteek veilig kan afleggen als hij tijdens knipperend groen oploopt.
Het belangrijkste regeltechnische voordeel van het voetgangerslicht aan het begin van de oversteek is dat de overstekende voetganger niet kan zien dat het licht naar rood gaat en daardoor niet de indruk kan krijgen dat hij door rood loopt. Bovendien is bij oversteken in deelconflict voor afslaande bestuurders niet zichtbaar dat de voetganger naar een rood licht toe loopt. Daarom hoeft de groentijd van de voetganger in principe niet op de lengte van de oversteek te worden afgestemd. Hierdoor kan de cyclustijd op bepaalde kruispunten aanzienlijk worden verkort, wat in het voordeel van alle verkeersdeelnemers werkt.
Uitvoering
Voetgangerslichten aan het begin van de oversteek worden geplaatst op oog- of borsthoogte. Vormgeving en maatvoering zijn gekozen in navolging van de Britse regelgeving, met name de Puffin-oversteek. In Nederland wordt tot dusver één type armatuur toegepast waarin drukknop, aspecten en akoestische signaalgever zijn gecombineerd. De aspecten zijn kleiner dan standaard, namelijk minimaal 110mm hoog.
Omdat de voorgeschreven hoogte van de drukknop 1,25m is, zijn de aspecten tussen ongeveer 1,30 en 1,60m geplaatst. Dit is ongeveer 1m lager dan is voorgeschreven voor hoge lantaarns in het algemeen, waaronder ook voetgangerslichten aan het einde van de oversteek zijn begrepen. Door deze hoogte en formaat zien ze er duidelijk anders uit als lichten voor rijverkeer of voetgangerslichten aan het einde van de oversteek.
[ link ]

Figuur 1: Armatuur met geïntegreerde drukknop

De gemeente ’s-Hertogenbosch nam het initiatief tot toepassing van dit type voetgangerslicht, inmiddels is de term “Bossche voetgangerslicht” in zwang geraakt. Vergeleken met de opstelling van het voetgangerslicht voorbij de oversteek is het licht voor oudere en slechtziende voetgangers beter zichtbaar.
De hier geschetste situatie is een tussenstap. Punt 79a van de Regeling verkeerslichten staat de opstelling van voetgangerslichten aan het begin van de oversteek niet toe wanneer er een ‘voldoende brede’ middenberm is, dat wil zeggen een middenberm waarop volgens punt 79 voetgangerslichten moeten worden geplaatst. Er is een wijziging van de Regeling verkeerslichten in voorbereiding die deze restrictie mogelijk laat vallen.
Plaatsing in de middenberm
Punt 79a van de Regeling verkeerslichten staat nu geen voetgangerslichten aan het begin van de oversteek toe bij aanwezigheid van ‘verkeersheuvels van voldoende breedte’. Vooruitlopend op de verwachte wijziging van de Regeling verkeerslichten zijn er in 2021 al meerdere gemeentes die wel voetgangerslichten in de middenberm toepassen bij plaatsing van voetgangerslichten aan het begin van de oversteek. Hierdoor groeit er een praktijk waarvan sommige elementen deel lijken te gaan uitmaken van een de facto standaard. Hierbij speelt een rol dat er op dit moment (begin 2023) slechts één aanbieder van dit type lantaarns actief is.
Belangrijk bij plaatsing in de middenberm is dat het voor alle weggebruikers duidelijk moet blijven naar welke verkeerslichten ze zich moeten richten. Hier moet aandacht worden besteed aan de volgende risico’s:
  • Formaat en hoogte van plaatsing liggen in dezelfde orde als voor onderlichten is voorgeschreven. Dat de laatste als regel driekleurig zijn is op enige afstand wellicht niet herkenbaar. Om verwarring te voorkomen moeten de voetgangerslichten niet aan of nabij de masten van lichten voor rijverkeer worden geplaatst als ze vanuit de naderingsrichting van dat verkeer zichtbaar zijn.
  • In de middenberm geplaatste lichten kunnen door voetgangers worden aangezien voor conventionele lichten aan het einde van de oversteek. Het kleinere formaat en de lagere plaatsing zullen voor de doorsnee weggebruiker niet onderscheidend zijn. En in een aantal landen, waaronder Frankrijk, zijn voetgangerslichten aan het einde van de oversteek op vergelijkbare hoogte geplaatst.
[ link ]

Figuur 2: Opstelling in middenberm kan tot verwarring leiden

Deze overwegingen leiden tot een standaardopstelling van voetgangerslichten in de middenberm die deze risico’s zoveel mogelijk uitsluit.
  • Het lensvlak van de lantaarns is parallel aan de as van de oversteek, dus 45 tot 90° gedraaid ten opzichte van de conventionele opstelling. Hierdoor zijn de lantaarns vrijwel onzichtbaar vanaf de buitenkant van de oversteek. Hiermee wordt voorkomen dat voetgangers ze aanzien voor lantaarns aan het einde van de oversteek.
  • De lantaarn is van het naderende rijverkeer af gedraaid, zodat bestuurders deze niet zien nabij de kant van de rijbaan en de masten van hun lichten zodat de voetgangers zicht hebben op het naderende verkeer.
  • Geadviseerd wordt om in situaties waar toch nog kans op verwarring kan ontstaan, bijvoorbeeld bij vrij smalle middenbermen, ook onderlichten voor rijverkeer aan te brengen en/of een lantaarnopstelling te kiezen die het mogelijk maakt dat de stopstreep dichter op de voetgangersoversteek kan worden aangebracht.
  • Gevolg van deze plaatsing is dat de lantaarns in de middenberm voor de voetganger rechts van de oversteek staan opgesteld.
[ link ]

Figuur 3: Standaardopstelling in de middenberm

[ link ]

Figuur 4: Detail markering in middengeleider

[ link ]

Figuur 5: Principeschets inrichting oversteek met middengeleider en voetgangerslichten aan het begin van de oversteek

Een aantal andere elementen van de gerealiseerde installaties vormt een belangrijk aandachtspunt:
  • De maximale breedte van een rijbaan waarbij deze lichten kunnen worden toegepast. Er komen sporadisch oversteeklengtes rond 20m aan een stuk voor, men kan zich afvragen of die goed bruikbaar zijn zonder dat tijdens het oversteken een licht zichtbaar is. Hierdoor kan alsnog een gevoel van onveiligheid ontstaan bij overstekende voetgangers, terwijl het vervallen van het zicht op het licht dat tijdens het oversteken naar groenknipperen en rood gaat, juist het gevoel van onveiligheid moet wegnemen.
  • Openbaar vervoerbanen gelegen tussen oversteken. De aanstaande wijziging van de Regeling verkeerslichten schrijft voor dat alle delen van een oversteek op dezelfde manier moeten worden geregeld. Hoe het gebruik van waarschuwingslichten bij een oversteek over een openbaar vervoerbaan daarin past en welke opstelling daarbij hoort moet nog worden bepaald.
Met betrekking tot de akoestische signalering voor visueel gehandicapten gelden de volgende punten:
  • De plaatsing van de lantaarns ten opzichte van de aslijn van de oversteek.
    Sommige wegbeheerders draaien ook de buitenlantaarns van het naderende verkeer af, zodat de voetganger die naar het aspect kijkt zijn blik naar dit verkeer richt. Gevolg hiervan is dat de buitenlichten links van de oversteek staan, wat vooral voor visueel gehandicapten lastig kan zijn, aangezien zij de oversteek in een rechte lijn moeten maken, zie ook 14.2.1.10 Akoestische signalering voor visueel gehandicapte voetgangers.
    Geadviseerd wordt om de buitenlantaarns rechts van de aslijn te plaatsen. In principe met het lensvlak parallel aan het voetpad, wanneer voetgangers uit alle richtingen kunnen naderen.
  • De plaats vanwaar het akoestisch signaal ten gehore wordt gebracht.
    Sommige wegbeheerders hebben de keus gemaakt om dit te doen vanuit de lantaarn zelf, dus vóór de oversteek te doen. Gevolg hiervan is dat de voetgangers van het akoestisch signaal aflopen. Dit is voor visueel gehandicapten lastig is, aangezien zij zich tijdens de oversteek goed moeten kunnen oriënteren en naar het akoestisch signaal willen toelopen, zie ook 14.2.1.10 Akoestische signalering voor visueel gehandicapte voetgangers.
    Geadviseerd wordt om de akoestische signalering tijdens groen (ratelgeluid) conform de richtlijnen vanaf de lantaarns aan overzijde van de oversteek te laten komen. In verband met het oversteken in een rechte lijn, betekent dit de toepassing van een extra akoestisch signaal aan de overkant van de oversteek. Als standaard wordt voorgesteld om akoestische signalen aan beide zijden van een (deel)oversteek weer te geven.
[ link ]

Figuur 6: Principeschets optimale toepassing akoestische signalering

Extra lichten aanvullend op de standaardopstelling
Bij brede en/of drukke voetgangersoversteken kan het voorkomen dat het zicht op de lantaarn wordt ontnomen door andere wachtende voetgangers. Als dat bezwaarlijk is dan kunnen op de volgende wijzen extra lantaarns worden aangebracht:
  • Door meerdere voetgangerslichten aan dezelfde kant van de oversteek te plaatsen, bijvoorbeeld aan weerszijden. Dit geheel overeenkomstig de toepassing met conventionele voetgangerslichten op brede oversteken, bijvoorbeeld in winkelcentra.
  • Door een extra licht boven het laag geplaatste voetgangerslicht op dezelfde mast aan te brengen. De verwachte herziening van de Regeling Verkeerslichten noemt deze mogelijkheid, zonder daarbij specifieke maten te vermelden. Voor de hand ligt een plaatsing op de standaardhoogte met de onderzijde van de lantaarn op 2,20 m.