Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek verkeersmanagement 2022
Deze tekst is gepubliceerd op 01-09-22

7.9.1 Verkeerssignalering

Verkeerssignalering is het systeem met de zogeheten matrixsignaalgevers boven de rijstroken van de autosnelweg, hangend aan portalen die om de ongeveer 500 meter geplaatst zijn.
In Nederland is het beleid om dit systeem toe te passen op drukke snelwegen met twee rijstroken per rijbaan en op alle snelwegen met drie rijstroken per rijbaan/-richting.
In Nederland beschikte in 2020 2.854 kilometer rijbaan over verkeerssignalering, dat is 48% van de rijbaanlengte van de rijkswegen (zie Rijksbegroting, Infrastructuurfonds).
Het oorspronkelijke systeem had de volgende twee belangrijke functies:
  • Het afkruisen van een rijstrook waardoor sneller en efficiënter kan worden gestart met wegwerkzaamheden en bij incidenten sneller en veiliger hulp verleend kan worden;
  • Automatische incidentdetectie (AID) waardoor het achteropkomende verkeer kan worden gewaarschuwd voor langzaam rijdend verkeer. Dit vermindert het aantal (secundaire) ongevallen als gevolg van files/wachtrijen en andere verstoringen van de verkeersstroom.
De signaalgevers, waarvan het matrixbord het bekendste voorbeeld is, worden aangestuurd door een centraal systeem. De centrale verzamelt de verkeersgegevens afkomstig van detectoren (lussen of radars) en bepaalt automatisch welke snelheden of waarschuwingen getoond moeten worden.
De beelden die op de signaalgevers getoond kunnen worden, zijn: einde alle beperkingen, een groene vallende pijl, de snelheden 30, 50, 60, 70, 80, 90, 100, verdrijfpijlen (links/rechts) en het rode kruis. De getoonde snelheden kunnen al dan niet zijn voorzien van een rode rand. Vooralsnog zijn zowel snelheden met als zonder rode rand in de juridische zin een maximum toegestane snelheid, vergelijkbaar met het blikken bord variant A1. De oude generatie signaalgevers, die mogelijk nog op enkele plekken aanwezig zijn, kunnen niet alle beelden weergeven.
Het systeem, inclusief het centrale systeem dat in Nederland draait, is MTM-2 (motorway traffic management tweede versie). De verkeerssignalering wordt bediend vanuit de vijf regionale verkeersmanagementcentrales van Rijkswaterstaat: bij Velsen (VCNWN), Utrecht (VCMN) (gecombineerd met Verkeerscentrum Nederland), Geldrop (VCZN), Arnhem/Wolfheze (VCNON) en Rhoon (VCZWN).
Figuur xx geeft een overzicht van de configuratie van het systeem.
Langs de weg staan kasten met elektronica die de actuatoren (signaalgevers zoals matrixborden of informatiepanelen) en detectoren aansturen. De detectoren zijn de detectielussen in het wegdek (ook radar wordt gebruikt) in combinatie met detectiestations. De detectiegegevens gaan via onderstations naar het centrale deel van het systeem. In de onderstations vindt een voorbewerking plaats. De onderstations sturen op aangeven van het centraal systeem (of, bij wegvallende communicatie, zelfstandig) een aantal signaalgevers op de portalen boven de weg aan.
[ link ]

Figuur xx. Opbouw van het MTM-2-systeem – snelheidsbeelden bij AID.

Gebruikte afkortingen in de figuur: DS: detectorstation, OS: onderstation, CS: centraal systeem, LIB: lokale ingreep bron, BIV: beeldinformatieverstrekker, MUS: mulltisign, MSI: matrixsignaalgeverinstallatie
Verkeerssignalering heeft verschillende functionaliteiten die ook als stand-alone-systeem (d.w.z. indien er geen verbinding is met de centrale) kunnen worden:
  • automatische incidentdetectie;
  • afkruisen van rijstroken bij incidenten of werkzaamheden of om te doseren;
  • dynamische snelheidslimieten;
  • snelheidsdekens/homogeniseren.
Automatische incidentdetectie
Automatische incidentdetectie is een functie binnen het verkeerssignaleringssysteem die automatisch een incident (in de zin van langzaam rijdend of stilstaand verkeer) kan detecteren en het verkeer stroomopwaarts kan waarschuwen door middel van flashers (de lichten op de hoeken van de signaalgevers) en een snelheidsbeperking. Het doel is het voorkomen van kop-staartbotsingen in en aan de staart van een file, de zogenoemde secundaire ongevallen.
Als op een dwarsdoorsnede langzaam rijdend verkeer op een van de rijstroken wordt gedetecteerd (de grenswaarde bij een file ligt veelal op 35 km/u), wordt automatisch een snelheid van 50 km/u en een inleidende snelheid van 70 km/ ingesteld. Deze verschijnen op de signaalgevers. Als het verkeer op alle rijstroken weer met een hogere snelheid rijdt, doven de signalen.
De functie werkt dus op basis van waargenomen verschillen in snelheid. Om te kunnen meten, moet er verkeer aanwezig zijn en moet het verkeer rijden. Een blinde vlek van het systeem is wanneer zich een incident vlak voor of op een detector voordoet.
In de regel zal een AID-classificatie (op de rode lussen) leiden tot het volgende beeld op de signaalgevers (zie figuur xxx).
[ link ]

Figuur xxx. Getoonde snelheden op de signaalgever bij incidenten

Afkruisen van rijstroken
Het afkruisen van rijstroken houdt in dat met behulp van de bestaande verkeerssignalering of, indien dit systeem niet aanwezig is met mobiele portalen, boven een of meerdere rijstroken een rood kruis wordt getoond. Voorafgaand hieraan staat dan een verdrijfpijl en ruim van tevoren is de snelheid beperkt tot 90 of 70 km/u. Het afkruisen van een rijstrook kan een hulpmiddel zijn bij:
  • werk-in-uitvoering
    Bij werkzaamheden op autosnelwegen kan het afkruisen van een of meer rijstroken noodzakelijk zijn voor het vrijmaken van een werkvak. Ook wordt de verkeerssignalering ingezet om snelheidsregimes bekend te maken aan de weggebruikers.
  • incidenten
    Bij incidenten op autosnelwegen is het afkruisen van rijstroken een belangrijk hulpmiddel om op de plaats van een incident de veiligheid te waarborgen en om de weg ernaartoe vrij te maken voor hulpdiensten.
  • beperken van het verkeersaanbod
    Door het afkruisen van (meestal) de rechterrijstrook op de hoofdstroom van een autosnelweg ontstaat meer invoegruimte voor het invoegend verkeer. Ook bij samenvoegingen kan afkruisen ingezet worden om de belangrijkere verkeersstroom meer ruimte te geven (rijbaandosering).
Een vaak voorkomende afkruising ziet er als volgt uit:
[ link ]

Figuur xxxx. Getoonde signalen op de signaalgever bij afkruisen van een rijstrook

Dynamische snelheidslimiet - snelheidsdeken/homogeniseren
Deze maatregel betreft het opleggen van een snelheidslimiet die, gezien de kenmerken van de verkeerssituatie, de minste kans geeft op vertraging of congestie en/of die de verkeersveiligheid vergroot. Drukte en slecht weer zijn aanleiding om b.v. de snelheid te verlagen, naar b.v. 80 km/u. Ook kan een ander regeldoel (omgeving) aanleiding zijn om de snelheid te verlagen. Het verlagen van de limiet leidt tot een lagere gemiddelde rijsnelheid maar vaak ook tot het verminderen van grote snelheidsverschillen tussen voertuigen. Dat maakt een weg veiliger waardoor er minder incidenten plaatsvinden en er een secundaire toename van de capaciteit gerealiseerd wordt.
[ link ]

Figuur xx. Snelheidslimiet door middel van signalering