Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Karakteristieken van voertuigen en mensen
Deze tekst is gepubliceerd op 18-12-12

Ooghoogte, zicht, kijkgedrag en beperkingen

Bij het autorijden is het belangrijk dat de omgeving om de auto heen goed wordt waargenomen. Daarbij spelen verschillende factoren een rol.
Uitzichtafstand
De uitzichtafstand van een automobilist is afhankelijk van zijn ooghoogte en het type auto. Er is grote variatie tussen de typen auto’s. Algemeen kan worden gezegd dat de uitzichtafstand ligt tussen de 15 en 300 m op de grond voor de auto en dat de ooghoogte varieert tussen 1,10 m en 1,50 m.
Personenauto’s hebben een dode hoek. Deze varieert per autotype.
.
Figuur 29. Zijaanzicht van de uitzichtafstand op de grond (A) en ooghoogte (B) van een automobilist
[ link ]
Leesafstand en lettergrootte
Als er sneller wordt gereden, gaat de blik zich meer naar voren richten. Om tijdig te kunnen reageren, is het van belang dat automobilisten teksten al van grote afstand kunnen lezen.
In figuur 30 staat de verhouding tussen leesafstand en lettergrootte.
Figuur 30. Leesafstand en lettergrootte [74]
[ link ]
Visuele scherpte
Visuele scherpte speelt een grote rol bij het kunnen waarnemen van details en het lezen. In het donker of bij een lage lichtintensiteit vermindert de visuele scherpte. Hierdoor kunnen automobilisten minder goed kleine letters lezen en objecten detecteren en herkennen op basis van hun vorm en kleur. Het gebruik van kleur als codering moet daarom alleen ter ondersteuning worden gebruikt. Mensen met verminderde nachtelijke, visuele scherpte kunnen in het donker nog minder goed zien [4]. Bij tunnels en parkeergarages is er minder licht en dus een afname van de visuele scherpte. Daarbij is daar sprake van een overgang van donker naar licht, of omgekeerd, waardoor ogen tijd nodig hebben om zich aan te passen.
Ook wanneer het contrast minder wordt, wordt de zichtbaarheid minder. Dit kan ertoe leiden dat automobilisten bijvoorbeeld een gat in de weg niet van het wegdek kunnen onderscheiden.
Er is geen eenduidige relatie tussen verlichting en verkeersveiligheid.
Verblinding
Heel helder verlichte objecten kunnen tijdelijke verblinding veroorzaken waardoor de visuele waarneming van automobilisten wordt aangetast. Dit wordt ook wel ‘glare’ genoemd.
De verblinding wordt veroorzaakt doordat de receptoren in het oog overgestimuleerd worden en het oog tijd nodig heeft om te herstellen en aan de nieuwe lichtsterkte te wennen. Als mensen gevoelig zijn voor glare herstellen hun ogen langzaam van koplampen en andere reflecterende objecten. Ze hebben te maken met tijdelijk verlies van visuele informatie omdat ze tijdelijk niet (goed) kunnen zien [4].
Verblinding komt vooral voor bij felle lichten in het donker, zoals felle koplampen, en bij grote wisselingen in lichtsterkte van de omgeving, zoals bij parkeergarages en tunnels.
Zowel voor van licht naar donker als vice versa heeft het oog tijd nodig om zich aan te passen. Bij verblinding is men minder goed in staat om slecht verlichte objecten waar te nemen, zoals een gat in de weg of een donkergeklede voetganger.
Kijkgedrag
Bij het waarnemen van de omgeving is kijkgedrag een belangrijke factor. Rijtaakrelevant kijkgedrag wordt gestuurd door verwachtingen. De visuele zoekstrategie naar rijtaakrelevante objecten wordt voornamelijk gestuurd door ervaringen en verwachtingen. Zij spelen een grote rol bij de locaties waar mensen naar informatie zullen zoeken. Soms komt de locatie waar de informatie zich bevindt niet overeen met de ervaringen en verwachtingen. Wanneer informatie dan niet opvallend genoeg is, zal het langer duren voordat mensen deze zien of zullen ze deze helemaal niet zien.
Weggebruikers, obstakels en informatiedragers die niet binnen het visuele veld vallen, kunnen over het hoofd worden gezien bij manoeuvres zoals invoegen of wisselen van rijstrook. In het verkeer is perifeer waarnemen belangrijk voor het waarnemen van beweging en relevante informatie. Zo kan iemand op basis van bewegingen van medeweggebruikers inschattingen maken over hun toekomstige locatie en kan iemand perifeer waarnemen dat ergens een blauw, vierkant bord staat. Na fixatie op dit bord kunnen de plaatsnamen worden gelezen [18].
Stress heeft ook invloed op wat mensen zien. Wanneer in een bepaalde situatie de waargenomen vraag de beschikbare resources overschrijdt, ervaren mensen stress. Dat wil zeggen dat wanneer er veel informatie op een weggebruiker afkomt het moeilijk wordt alle informatie goed te verwerken en de juiste keuze te maken. Dit alles bij elkaar veroorzaakt stress. Bij stress verkleint het ‘useful field of view’ (UFOV). Het UFOV wordt gedefinieerd als ‘de spanwijdte van de aandacht als het gaat om het kunnen opmerken van verschillende omgevingsprikkels die zich kunnen voordoen’ (zie ook paragraaf 17.1.1). Verlies van het UFOV gaat gepaard met een hoger ongevalrisico [2].
Een andere interne factor die van invloed is op het kijkgedrag is veldafhankelijkheid. Veldafhankelijke bestuurders onderscheiden zich in kijkgedrag van veldonafhankelijke bestuurders. Veldafhankelijke bestuurders laten zich afleiden door wat er door de omgeving ingegeven wordt. Ook doen ze er langer over om relevante informatie uit het wegbeeld op te pikken [2].
Zo fixeren bij het rijden in bogen veldafhankelijke bestuurders zich meer op de expansiefocus, het punt waar de optische stroom van de elementen in de omgeving zijn oorsprong vindt. In een boog is dat echter een inefficiënte strategie, men kan beter het verloop van de boog zelf inspecteren.
Kleurenblindheid
Kleurenblindheid is relatief veelvoorkomend; een op de 11 mannen en een op de 250 vrouwen heeft last van kleurenblindheid [17]. Verschillen in lichtintensiteit (lamp aan of lamp uit) kunnen wel worden waargenomen.
Doordat zoveel mensen last hebben van kleurenblindheid moet informatie niet alleen door middel van kleurcodes worden gegeven, maar moet deze aanvullend worden aangeboden. Dit kan onder andere door een vaste positie van de informatie en door geluid. Een verkeerslicht informeert door kleur, maar ook door de positie van de oplichtende lamp. Slagbomen bij een spoorwegovergang gebruiken zowel visuele als auditieve signalen [4].
Ouderen
Bij het ouder worden, neemt het gezichtsvermogen af. Dit geldt zowel voor de visuele scherpte als het perifeer zicht. Ondanks de afname blijft de visuele scherpte boven de minimumeisen die worden gesteld voor het rijbewijs, tenzij er sprake is van een oog­ of neurologische ziekte. Bij een afnemende gezichtsscherpte is een hoger lichtniveau nodig om goed te kunnen zien [14].
Ook de contrastsensitiviteit neemt af. Automobilisten met verminderde contrastsensitiviteit hebben moeite met het lezen van (verkeers)borden, het zien van diepte en het inschatten van de snelheid van andere verkeersdeelnemers [4].
Verder neemt het kunnen detecteren van beweging af naarmate mensen ouder worden. Mensen met verminderde bewegingsperceptie hebben moeite met het beoordelen van de bewegingen van medeweggebruikers en de snelheid waarmee zij naderen.
Oudere automobilisten zijn extra gevoelig voor de effecten van verblinding. Doordat het oudere oog meer tijd nodig heeft om zich aan te passen, duurt de verblinding bij oudere mensen langer dan bij jongere mensen [14].