Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Grip op stroefheid
Deze tekst is gepubliceerd op 09-11-15

Vergelijking remproeven en stroefheidsmetingen

In de peri­ode 1992-1993 heeft de Dienst Weg- en Water­bouw­kunde (DWW) van Rijks­wa­ter­staat onder­zoek uit­ge­voerd naar een nieuwe en vei­li­ger meet­me­thode om de (onver­wacht lange) droge rem­weg te meten. Tot dan toe was het name­lijk slechts moge­lijk om het effect van de lan­gere rem­weg te bepa­len door het gecon­tro­leerd uit­voe­ren van rem­proe­ven (nood­stop met blok­ke­rende wie­len). Hier­voor waren steeds rijs­trook­af­zet­tin­gen nodig, ter­wijl het risico bestond dat weg­ge­brui­kers op naast­lig­gende stro­ken zou­den schrik­ken van de plot­se­ling rem­mende meet­auto op de afge­zette strook.
In het DWW-onder­zoek zijn de vol­gende drie meet­me­tho­den met de stan­daard stroef­heids­meet­aan­han­ger ver­ge­le­ken met de rem­proef:
  • meet­me­thode met 86% ver­traagd wiel bij een meet­snel­heid van 50 km/h en een the­o­re­ti­sche water­laag­dikte van 0,5 mm (Stan­daard RAW Bepa­lin­gen 2000, proef 150);
  • meet­me­thode met 86% ver­traagd wiel bij een meet­snel­heid van 80 km/h en een the­o­re­ti­sche water­laag­dikte van 0,5 mm;
  • meet­me­thode met 86% ver­traagd wiel bij een meet­snel­heid van 80 km/h zon­der water.
Uit dit onder­zoek bleek de laatst­ge­noemde meet­me­thode (86% ver­traagd wiel, 80 km/h, geen water) de beste cor­re­la­tie met de rem­meting te heb­ben. Voor­deel van deze methode was dat onder ver­keer kon wor­den geme­ten en geen afzet­tin­gen nodig waren.
In de pre­sen­ta­tie van de nieuwe meet­me­thode is tevens een rich­twaarde voor de aan­vangs­stroef­heid van zoab vast­ge­steld op 6,5 m/s2, bepaald met een rem­proef. Hier­bij is aan­ge­ge­ven dat voor zoab met Neder­landse of morene steen­slag een der­ge­lijke rem­proef ver­van­gen kan wor­den door de nieuwe droge stroef­heids­me­ting bij 80 km/h. Indien met deze aan­ge­paste meting een waarde van 0,62 voor de droge stroef­heid werd bereikt, kon ervan wor­den uit­ge­gaan dat de rem­ver­tra­ging mini­maal 6,5 m/s2 bedroeg. Voor zoab waarin andere steen­slag is toe­ge­past, kon geen betrouw­bare grens­waarde wor­den afge­leid met de aan­ge­paste stroef­heids­me­ting. Voor der­ge­lijke ver­har­din­gen diende voor­lo­pig de rem­proef gehand­haafd te blij­ven. Tot de tijd dat de grens­waarde van 0,62 of 6,5 m/s2 werd bereikt, diende de weg­ge­brui­ker met bor­den gewaar­schuwd te wor­den voor de lan­gere rem­weg. Ove­ri­gens is in de Neder­landse wet vast­ge­legd dat een motor­voer­tuig een rem­ver­tra­ging dient te heb­ben van mini­maal 5,2 m/s2.
Omdat de rela­tie tus­sen rem­ver­tra­ging en aan­ge­paste stroef­heids­me­ting (86% ver­traagd wiel, 80 km/h, droog) alleen op zoab met Neder­landse of morene steen­slag gel­dig is ter­wijl regel­ma­tig andere typen steen­slag wer­den toe­ge­past, werd in 1995 een ver­vol­gon­der­zoek gestart met als doel een meet­me­thode te ont­wik­ke­len die een alge­meen gel­dende rela­tie zou heb­ben met de rem­ver­tra­ging op zoab-dekla­gen. Hier­bij werd gedacht aan een methode met een geblok­keerd wiel in een stan­daard meet­aan­han­ger. Hier­door zou – bij 80 km/h – onder ver­keer kun­nen wor­den geme­ten met een meet­con­di­tie die over­een­komt met een rem­proef. Om prak­ti­sche rede­nen (ver­sto­ring door lang­zaam rij­dende vrachtauto’s) is er in het onder­zoek voor geko­zen de meet­snel­heid te ver­la­gen van 80 naar 70 km/h.
Gedu­rende het onder­zoek is op een aan­tal proef­vak­ken op de A73 het ver­loop in de tijd gevolgd van zowel de rem­ver­tra­ging (geme­ten met een rem­proef), de droge stroef­heid (met geblok­keerd wiel) als de natte stroef­heid (Stan­daard RAW Bepa­lin­gen 2000, proef 150). Naast morene en Neder­landse steen­slag is in de proef­vak­ken een aan­tal andere typen steen­slag toe­ge­past, te weten grau­wacke (uit twee ver­schil­lende groe­ven), kwart­siet en por­fier.
Uit de resul­ta­ten van dit onder­zoek [6] blijkt dat de meet­me­thode met een geblok­keerd wiel die droog wordt uit­ge­voerd bij een snel­heid van 70 km/h, vol­doende voor­spel­lend kan zijn voor de rem­ver­tra­ging om bruik­baar te zijn als ver­van­ging van de rem­proef. Deze meet­me­thode is in een nieuwe aan­schrij­ving voor­ge­schre­ven [31] en is van toe­pas­sing ver­klaard voor alle steen­soor­ten. Hier­bij is aan­ge­ge­ven dat bij een stroef­heids­waarde van 0,68 mag wor­den aan­ge­no­men dat de rem­ver­tra­ging boven de 6,5 m/s2 zal lig­gen. Ove­ri­gens geldt deze waarde uit­slui­tend voor zoab 0/16.
Voor andere dekla­gen wordt gewerkt aan een cor­re­la­tie tus­sen stroef­heids­me­ting en rem­proef en dient voor­als­nog de rem­proef te wor­den uit­ge­voerd.