Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Stroefheid van (weg)verhardingen
Deze tekst is gepubliceerd op 29-09-15

Stroefheid betonverhardingen

Van het stroefheidsgedrag van cementbetonverhardingen is enige informatie bekend. Dit type verharding wordt toegepast op intensief belaste wegen waar regelmatig stroefheidsmetingen worden gedaan. Om betonverhardingen voldoende stroef te maken, wordt het oppervlak voorzien van een textuur. Deze textuur bepaalt niet alleen de stroefheid, maar ook de mate van geluidreducerende eigenschappen van dit wegdek. De textuur wordt standaard tijdens het verwerken van de beton aangebracht met een bezemstreek, loodrecht op de rijrichting. In de praktijk blijkt deze bezemstreek echter onder het verkeer te kunnen wegslijten waardoor de stroefheid na verloop van tijd onvoldoende kan worden.
Een (cement)betonverharding wordt opgebouwd uit steenslag, zand en cement. Bij de productie wordt verder voornamelijk water gebruikt. Voor betonverhardingen bestaan verschillende nabehandelingstechnieken om met name de macrotextuur te beïnvloeden. Er zijn technieken om de textuur te vergroten, zoals het slepen met een juten lap en het aanbrengen van een bezemstreek dwars op de rijrichting.
Er zijn ook technieken om de textuur juist te verminderen, zoals vlinderen; hierbij ontstaat een glad oppervlak. Daarnaast zijn er technieken om de geluidsreductie in samenhang met de stroefheid te optimaliseren, door het uitwassen c.q. uitborstelen van het betonoppervlak.
Dat al deze technieken een groot effect hebben op de te bereiken stroefheid mag duidelijk zijn.
Aanvangsstroefheid
Bij betonverhardingen houdt de aanvangsstroefheid langer stand dan bij asfaltverhardingen. De cementsteenhuid wordt aanzienlijk trager van het steenslag gereden dan de bitumenhuid bij asfaltverhardingen.
Er zijn geen problemen bekend met de aanvangsstroefheid van betonverhardingen, behalve waar bewust is gekozen voor het beperken van de macrotextuur (vlinderen). De vraag kan overigens worden gesteld of een dergelijke behandeling in de openbare ruimte is toe te passen, althans op plaatsen waar de verharding nat kan worden.
Bij uitgewassen c.q. uitgeborstelde betonverhardingen wordt gewoonlijk curing compound toegepast om uitdroging van het oppervlak te voorkomen. Indien stroefheidsmetingen kort na het uitborstelen worden uitgevoerd, kan het voorkomen dat de curing compound nog niet geheel van het oppervlak is verdwenen. Volgens artikel 31.36.05.03 uit de Standaard RAW Bepalingen 2005 moet de stroefheid (gemeten met proef 75.0: stroefheidsmeter SRT geplaatst op een betonoppervlak) van een met nabehandelingsmiddel behandeld betonoppervlak ten minste 80 procent bedragen van de stroefheid van een niet behandeld betonoppervlak.
Stroefheid op langere termijn
Voor het langeduurstroefheidsgedrag van betonverhardingen geldt op hoofdlijnen hetzelfde als voor de betonelementen en de continu gegradeerde dichte asfaltmengsels. Opnieuw geldt de kanttekening dat dit type verharding geen visco-elastoplastisch materiaalgedrag vertoont, waardoor de bij aanleg aangebrachte textuur veelal lang behouden blijft.
Voor de stroefheid van betonverhardingen worden vooral de vullingsgraad en de slijtweerstand van het steenslag als bepalend gezien. Bij overvulde betonmengsels zal zich aan het oppervlak een cementmortellaag vormen met weinig grove delen. Hoewel de microtextuur in dat geval voldoende kan zijn, hoeft dit voor de macrotextuur niet te gelden. Bij goed ontworpen betonmengsels zal aan het oppervlak ruwe steenslag aanwezig zijn. In dat geval is de macrotextuur in de regel voldoende. De herkomst van het gesteente (samenstelling harde en zachte delen) en de polijstweerstand zijn bepalend voor het behoud van voldoende microtextuur.
Betonverhardingen worden doorgaans samengesteld met gebroken grind of steenslag. Door slijtage neemt de stroefheid van de betonverharding op termijn af. Dit komt door het uitspoelen van de cementsteen als gevolg van belastingen en/of weersinvloeden. Uiteindelijk komen de grind- of steenkorrels vrij te liggen en wordt de stroefheid van de verharding bepaald door de eigenschappen van dit materiaal.
Om de stroefheid van betonwegen vast te stellen wordt veelal proef 150 van de Standaard RAW Bepalingen gebruikt. In dat geval worden ook de bijbehorende eisenniveaus overgenomen (bij oplevering minimaal 0,52). Uitzondering hierop zijn fietspaden, plattelandswegen, parkeerplaatsen en bushaltes. Hiervoor zijn geen eisen gesteld, maar dit is wel mogelijk. Om de stroefheid te waarborgen wordt geadviseerd in het bestek een eis voor de minimumtextuurdiepte van het wegoppervlak te vermelden. Voor fietspaden moet de textuurdiepte tussen 0,2 en 0,4 mm liggen. Voor hoofdrijbanen met geveegd beton is een textuurdiepte tussen 0,4 en 0,6 mm gewenst. Voor grof en fijn uitgeborsteld beton is in de praktijk een diepte van respectievelijk 1,35 mm en 0,95 mm voor te schrijven. De gerealiseerde textuurdiepte kan onder meer met een zandvlekproef (proef 111 van de Standaard RAW Bepalingen) worden gecontroleerd.
Uitgewassen en uitgeborsteld beton
Bij betonverhardingen met een uitgewassen c.q. uitgeborsteld oppervlak is al direct na aanleg de kwaliteit van het gebruikte steenslag bepalend voor het stroefheidsgedrag. De stroefheidsontwikkeling van betonwegen is nauwelijks onderzocht. Dit is wel aan te bevelen, temeer omdat er juist op termijn stroefheidproblemen zijn te verwachten door de lange levensduur van betonverhardingen.