Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

WIU 2020 – Standaardmaatregelen op niet-autosnelwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 24-02-20

Bepaling verkeersruimte

In de voorbereidingsfase wordt de gewenste (of noodzakelijke) profielbreedte van de verkeersruimte bepaald. Dit gebeurt op basis van de benodigde capaciteit en het daaruit afgeleide aantal rijstroken per rijrichting.
De benodigde verkeersruimte is afhankelijk van de volgende weg- en verkeerskenmerken:
  • het aantal richtingen waarin verkeer het werkvak passeert;
  • het gewenste aantal rijstroken langs het werkvak;
  • de toegestane snelheid bij werk in uitvoering;
  • de samenstelling van het verkeer;
  • de maatgevende ontmoeting.
Afhankelijk van wegcategorie/wegtype en verkeersaanbod wordt bepaald of het verkeer in een of twee richtingen langs het werkvak moet rijden en hoeveel rijstroken gewenst zijn. Bij een werkvak op of langs een rijbaan met in de permanente situatie verkeer in één richting zal veelal ook bij werk in uitvoering sprake zijn van verkeer in één richting. Aandachtspunt is dan of er (brom)fietsverkeer in de tegenrichting wordt toegestaan.
Op basis van het verkeersaanbod kan worden bepaald hoeveel rijstroken per rijrichting naast het werkvak beschikbaar moeten zijn. In de praktijk wordt ook vaak eerst de beschikbare verkeersruimte naast het werk bepaald en vervolgens wordt er getoetst of het verkeersaanbod kan worden verwerkt.
De toegestane snelheid langs het werkvak is medebepalend voor de benodigde verkeersruimte. Voor het bepalen van de benodigde breedte van de verkeersruimte wordt onderscheid gemaakt in Vwiu = 70 km/h en Vwiu = 50 of 30 km/h.
Ook de samenstelling van het verkeer is bepalend voor de benodigde verkeersruimte. Bij het bepalen van de benodigde breedte van de verkeersruimte wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van vrachtverkeer, een busroute en fietsers op de rijbaan voor het autoverkeer. Bij de bepaling van de verkeersruimte op fietspaden wordt onderscheid gemaakt in situaties met en zonder bromfietsers op het fietspad.
De maatgevende ontmoeting is af te leiden van het benodigde aantal rijstroken per rijrichting (voor autoverkeer) en het wel of niet aanwezig zijn van fietsers. De maatgevende ontmoeting is gedefinieerd als de combinatie van voertuigen en/of verkeersdeelnemers die tegelijkertijd moeten kunnen passeren. Voorbeelden zijn auto–auto (twee naast elkaar rijdende of elkaar tegemoetkomende auto’s) en fiets– auto–fiets (een auto die een fietser inhaalt terwijl er ook een fietser uit de tegenrichting passeert). De profielbreedte van de verkeersruimte wordt bepaald op basis van de maatgevende ontmoeting.
[ link ]

Figuur 6. Dwarsprofiel bij wegwerkzaamheden

Voor de maatgevende ontmoeting is het van belang of de verkeersruimte bedoeld is voor verkeer in een in twee richtingen. Bij één richting kan een fiets die wordt ingehaald door een auto maatgevend zijn, bij twee richtingen kan een auto met een tegemoetkomende auto maatgevend zijn. Ook is van belang of een weg enkelbaans of dubbelbaans is. Bij werkzaamheden naast enkelbaanswegen zonder rijrichtingscheiding zijn andere maatregelen nodig (bijvoorbeeld een wisselstrook) dan bij werkzaamheden naast dubbelbaanswegen met een middenberm of een niet-overrijdbare rijrichtingscheiding (bijvoorbeeld versmallen van twee rijstroken naar één rijstrook).
In de tabellen 1 tot en met 6 van deze paragraaf is voor verschillende situaties en maatgevende ontmoetingen de benodigde verkeersruimte aangegeven.
Tabel 1. Verkeersruimte bij twee rijstroken met verkeer een richting in een richting
Tabel 2. Verkeersruimte bij twee rijstroken met verkeer een richting in twee richtingen
Tabel 3. Verkeersruimte bij een rijstrook met verkeer in een richting
Tabel 4. Verkeersruimte bij een rijstrook met verkeer in twee richtingen
Tabel 5. Verkeersruimte met alleen bromfiets- en fietsverkeer
Tabel 6. Verkeersruimte voor voetpaden en voetgangersgebieden
In de figuren bij de tabellen 1 tot en met 5 van deze paragraaf is uitgegaan van een open scheiding tussen verkeersruimte en werkruimte (langsafzetting met geleidebakens of verkeerskegels) en de daarbij noodzakelijke veiligheidsruimte (vrije ruimte) van minimaal 0,60 meter tussen de langsafzetting en de werkruimte. Bij toepassing van een gesloten scheiding die voldoende hoog is (zodat wegwerkers niet per ongeluk in de verkeersruimte kunnen stappen) is deze vrije ruimte niet noodzakelijk. Voor informatie over de noodzaak van vrije ruimte bij stationaire afzettingen in relatie tot het type langsafzetting wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van 'Werken op niet-autosnelwegen' en naar ‘Beleid en proces'.
Voor de vaststelling van de benodigde verkeersruimte moet naar alle verkeerssoorten worden gekeken en niet alleen naar het gemotoriseerd verkeer op de hoofdrijbaan. Ook het langzaam verkeer op de rijbaan of op aparte voorzieningen moet in de afweging worden betrokken. De kwaliteit van een fiets- en/of voetgangersvoorziening voor het werkvak moet zo veel mogelijk worden doorgezet langs het werkvak.
In de tabellen 1 tot en met 4 wordt de maatvoering gegeven van de verkeersruimte bij tijdelijke snelheidsbeperkingen van 70, 50 en 30 km/h (Vwiu). Voor situaties waarin geen tijdelijke snelheidsbeperking wordt ingevoerd, bijvoorbeeld omdat er geen verkeerstechnische belemmeringen zijn die een lagere snelheid noodzakelijk maken, wordt de maatvoering afgestemd op de geldende snelheidslimiet (Vmax). Daarbij wordt uitgegaan van de maatvoering ter plaatse van onder andere rijstroken, fietsstroken en kantstroken en/of de vigerende richtlijnen voor het wegontwerp. Dit zijn voor wegen buiten de bebouwde kom het ‘Handboek wegontwerp 2013’ (zie [4-7] uit het richtlijndeel Werken op niet-autosnelwegenen) en voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom de ‘ASVV 2012’ ( zie [9] uit het richtlijndeel Werken op niet-autosnelwegen).
De maatvoering voor de tijdelijke verkeersruimte (tabellen 1 t/m 6) is ontleend aan de richtlijnen en aanbevelingen voor de reguliere situatie. Voor meer informatie over de te hanteren maatvoering wordt verwezen naar het ‘Handboek wegontwerp 2013’ en de ‘ASVV 2012’.
Tabel 1. Verkeersruimte bij twee rijstroken met verkeer in één richting
[ link ]

Bij toepassing van een gesloten scheiding van voldoende hoogte is geen vrije ruimte van minimaal 0,60 meter noodzakelijk tussen werkruimte en langsafzetting. De breedte van de langsafzetting is afhankelijk van het gebruikte materiaal. Voor geleidebakens en verkeerskegels moet een breedte aangehouden worden van minimaal 0,50 meter. De breedte van (voertuigkerende) barriers kan variëren van 0,35 tot 0,70 meter.

Snelheids-beperking
(zie § 5.3.2)
Maatgevende ontmoeting Obstakelvrees Minimale verkeersruimte
1

(excl. obstakelvrees en bochtverbreding)
zonder breedte-beperking met breedte-beperking op linkerrijstrook
2
met breedte-beperking op beide rijstroken
3
V
wiu
a b b b
geen fietsers op de rijbaan
70 km/h auto–auto 0,50 m
(≥ 0,25 m)
6,00 m 5,50 m 5,00 m
50 of 30 km/h auto–auto ≥ 0,25 m 5,50 m 5,00 m 4,50 m
fietsers samen met auto’s op de rijbaan of fietsers op eigen (fiets)stroken
4
30 km/h 2 x auto–2 x fiets
5
≥ 0,25 m n.v.t. 6,50 m 6,00 m
2 x auto–1 x fiets
5
n.v.t. 5,75 m 5,25 m
auto achter fiets niet toepassen uit oogpunt van veiligheid fietsverkeer
Opmerkingen:
  1. Bij plaatsing van een afzetting aan beide zijden van de verkeersruimte en op de verharding, moet aan beide zijden van de verkeersruimte rekening worden gehouden met obstakelvrees.
  2. Breedtebeperking tot 2,00 meter (bord C18) op linkerrijstrook.
  3. Breedtebeperking tot 2,00 meter (bord C18) op beide rijstroken; wanneer een omleiding voor bussen, vrachtwagens en landbouwvoertuigen is ingesteld.
  4. Als voor het werkvak fietsstroken aanwezig zijn en relatief weinig vracht- en busverkeer passeert, dan ook fietsstroken langs het werkvak toepassen. Bij fietspaden voor het werkvak en hoge intensiteiten autoverkeer of relatief veel vracht- of busverkeer een fysieke scheiding tussen autoverkeer en fietsverkeer aanbrengen.
  5. Bij een maatgevende ontmoeting van auto naast fiets of van auto en tegengesteld fietsverkeer verdient het aanbeveling een tijdelijke fietsstrook aan te brengen; bij twee fietsers van 1,50 meter breed en bij één fietser van 0,75 meter breed.
Bochtverbreding per rijstrook
Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond)
30 m 1,40 m 70 m 0,60 m 150 m 0,25 m
40 m 1,00 m 80 m 0,50 m 200 m 0,20 m
50 m 0,80 m 90 m 0,40 m 250 m 0,15 m
60 m 0,70 m 100 m 0,40 m 300 m 0,15 m
Bij R = 50 meter kan toetsen met rijcurven noodzakelijk zijn.
Bij R > 300 meter is bochtverbreding niet noodzakelijk.
Tabel 2. Verkeersruimte bij twee rijstroken met verkeer in twee richtingen
[ link ]

Bij toepassing van een gesloten scheiding van voldoende hoogte is geen vrije ruimte van minimaal 0,60 meter noodzakelijk tussen werkruimte en langsafzetting. De breedte van de langsafzetting is afhankelijk van het gebruikte materiaal. Voor geleidebakens en verkeerskegels moet een breedte aangehouden worden van minimaal 0,50 meter. De breedte van (voertuigkerende) barriers kan variëren van 0,35 tot 0,70 meter.

Snelheids-beperking
(zie § 5.3.2)
Maatgevende ontmoeting Obstakelvrees Minimale verkeersruimte
1

(excl. obstakelvrees en bochtverbreding)
vrachtverkeer en/of busroute relatief weinig vrachtverkeer
2
met breedte-beperking
3
V
wiu
a b b b
geen fietsers op de rijbaan
70 km/h auto–auto 0,50 m
(≥ 0,25 m)
6,00 m 5,50 m 5,00 m
50 of 30 km/h auto–auto ≥ 0,25 m 5,50 m 5,00 m 4,50 m
fietsers samen met auto’s op de rijbaan of fietsers op eigen (fiets)stroken
4
30 km/h 2 x auto–2 x fiets
5
≥ 0,25 m n.v.t. 6,50 m 6,00 m
2 x auto–1 x fiets
5
niet toepassen uit oogpunt van veiligheid fietsverkeer
auto achter fiets
6
niet toepasssen
7
5,75 m 5,25 m
Opmerkingen:
  1. Bij plaatsing van afzettingen aan beide zijden van de verkeersruimte en op de verharding moet aan beide zijden van de verkeersruimte rekening worden gehouden met obstakelvrees.
  2. Op wegen met relatief weinig vracht-en/of landbouwverkeer (= 5 %) en geen busroute is de kans op ontmoetingen van twee brede voertuigen gering; maatgevende ontmoeting is vrachtauto–personenauto of bus–personenauto.
  3. Breedtebeperking tot 2,00 meter (bord C18) voor beide rijrichtingen, wanneer een omleiding voor bussen, vrachtwagens en landbouwvoertuigen is ingesteld.
  4. Als voor het werkvak fietsstroken aanwezig zijn en relatief weinig vracht- en busverkeer passeert, dan ook fietsstroken langs werkvak toepassen. Bij fietspaden voor het werkvak en hoge intensiteiten autoverkeer of relatief veel vracht- of busverkeer een fysieke scheiding aanbrengen tussen autoverkeer en fietsverkeer.
  5. Bij maatgevende ontmoeting van auto naast fiets of van auto en tegengesteld fietsverkeer verdient het aanbeveling een tijdelijke fietsstrook aan te brengen; bij twee fietsers van 1,50 meter breed en bij een fietser van 0,75 meter breed.
  6. Bij relatief weinig kans op ontmoetingen van auto–auto–fiets is de maatgevende ontmoeting auto–auto.
  7. Op busroute en bij vrachtverkeer ‘auto achter fiets’ niet toepassen uit het oogpunt van veiligheid fietsverkeer.
Bochtverbreding per rijstrook
Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond)
30 m 1,40 m 70 m 0,60 m 150 m 0,25 m
40 m 1,00 m 80 m 0,50 m 200 m 0,20 m
50 m 0,80 m 90 m 0,40 m 250 m 0,15 m
60 m 0,70 m 100 m 0,40 m 300 m 0,15 m
Bij R = 50 meter kan toetsen met rijcurven noodzakelijk zijn.
Bij R > 300 meter is bochtverbreding niet noodzakelijk.
Tabel 3. Verkeersruimte bij één rijstrook met verkeer in één richting
[ link ]

Bij toepassing van een gesloten scheiding van voldoende hoogte is geen vrije ruimte van minimaal 0,60 meter noodzakelijk tussen werkruimte en langsafzetting. De breedte van de langsafzetting is afhankelijk van het gebruikte materiaal. Voor geleidebakens en verkeerskegels moet een breedte aangehouden worden van minimaal 0,50 meter. De breedte van (voertuigkerende) barriers kan variëren van 0,35 tot 0,70 meter.

Snelheids-beperking
(zie § 5.3.2)
Maatgevende ontmoeting Obstakelvrees Minimale verkeersruimte
1

(excl. obstakelvrees en bochtverbreding)
vrachtverkeer en/of busroute relatief weinig vrachtverkeer
2
met breedte-beperking
3
V
wiu
a b b b
geen fietsers op de rijbaan
70 km/h auto 0,50 m
(≥ 0,25 m)
3,00 m 2,75 m 2,25 m
50 of 30 km/h auto ≥ 0,25 m 2,75 m 2,50 m 2,00 m
fietsers samen met auto’s op de rijbaan of fietsers op eigen (fiets)stroken
4
30 km/h fiets–auto–fiets
5
≥ 0,25 m 4,25 m 4,00 m 3,50 m
auto–fiets
6
3,50 m 3,25 m 2,75 m
auto achter fiets
7
n.v.t. 2,50 m 2,00 m
Opmerkingen:
  1. Bij plaatsing van afzettingen aan beide zijden van de verkeersruimte en op de verharding moet aan beide zijden van de verkeersruimte rekening worden gehouden met obstakelvrees.
  2. Op wegen met relatief weinigvracht- en/of landbouwverkeer (= 5%) en geen busroute.
  3. Breedtebeperking tot 2,00 meter (bord C18), wanneer een omleiding voor bussen, vrachtwagens en landbouwvoertuigen is ingesteld.
  4. Als voor het werkvak fietsstroken anwezig zijn en relatief weinigvracht- en busverkeer passeert, dan ook fietsstroken langs het werkvak toepassen. Bij fietspaden voor het werkvak en hoge intensiteiten van het autoverkeer of relatief veel vracht- of busverkeer een fysieke scheiding aanbrengen tussen autoverkeer en fietsverkeer.
  5. Bij maatgevende ontmoeting van auto naast fiets of van auto en tegengesteld fietsverkeer verdient het aanbeveling een tijdelijke fietsstrook aan te brengen; bij twee fietsers van 1,50 meter breed en bij één fietser van 0,75 meter breed.
  6. Bij fietsverkeer in een richting of bij fietsverkeer in twee richtingen met relatief lage verkeersintensiteiten voor autoverkeer (I = 2.000 mvt/etm).
  7. Bij fietsverkeer in een richting en lage verkeersintensiteiten (I = 2.000 mvt/etm); verkeersruimte wordt afgestemd op alleen de auto.
Bochtverbreding per rijstrook
Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond)
30 m 1,40 m 70 m 0,60 m 150 m 0,25 m
40 m 1,00 m 80 m 0,50 m 200 m 0,20 m
50 m 0,80 m 90 m 0,40 m 250 m 0,15 m
60 m 0,70 m 100 m 0,40 m 300 m 0,15 m
Bij R = 50 meter kan toetsen met rijcurven noodzakelijk zijn.
Bij R > 300 meter is bochtverbreding niet noodzakelijk.
Tabel 4. Verkeersruimte bij één rijstrook met verkeer in twee richtingen
[ link ]

Bij toepassing van een gesloten scheiding van voldoende hoogte is geen vrije ruimte van minimaal 0,60 meter noodzakelijk tussen werkruimte en langsafzetting. De breedte van de langsafzetting is afhankelijk van het gebruikte materiaal. Voor geleidebakens en verkeerskegels moet een breedte aangehouden worden van minimaal 0,50 meter. De breedte van (voertuigkerende) barriers kan variëren van 0,35 tot 0,70 meter.

Snelheids-beperking
(zie § 5.3.2)
Maatgevende ontmoeting Obstakelvrees Minimale verkeersruimte
1

(excl. obstakelvrees en bochtverbreding)
vrachtverkeer en/of busroute relatief weinig vrachtverkeer
2
met breedte-beperking op
3
V
wiu
a b b b
geen fietsers op de rijbaan
70 km/h auto 0,50 m
(≥ 0,25 m)
3,00 m 2,75 m 2,25 m
50 of 30 km/h auto ≥ 0,25 m 2,75 m 2,50 m 2,00 m
fietsers samen met auto’s op de rijbaan of fietsers op eigen (fiets)stroken
4
30 km/h fiets–auto–fiets
5
≥ 0,25 m 4,25 m 4,00 m 3,50 m
auto–fiets
6
3,50 m 3,25 m 2,00m
auto achter fiets
7
niet toepassen
8
2,50 m
Opmerkingen:
  1. Bij plaatsing van afzettingen aan beide zijden van de verkeersruimte en op de verharding moet aan beide zijden van de verkeersruimte rekening worden gehouden met obstakelvrees.
  2. Op wegen met relatief weinig vracht- en/of landbouwverkeer (= 5%) en géén busroute.
  3. Breedtebeperking tot 2,00 meter (bord C18), wanneer een omleiding voor bussen, vrachtwagens en landbouwvoertuigen is ingesteld.
  4. Als voor het werkvak fiets(suggestie)stroken aanwezig zijn en relatief weinig vracht- en busverkeer passeert, dan ook suggestiestroken langs het werkvak toepassen. Bij fietspaden voor het werkvak en hoge autointensiteiten of relatief veel vracht- of busverkeer een fysieke scheiding aanbrengen tussen autoverkeer en fietsverkeer.
  5. Bij maatgevende ontmoeting van auto naast fiets of van auto en tegengesteld fietsverkeer verdient het aanbeveling een tijdelijke fietsstrook aan te brengen;bij twee fietsers van 1,50 meter breed en bij één fietser van 0,75 meter breed.
  6. Bij fietsverkeer in een richting of bij fietsverkeer in twee richtingen met relatief lage verkeersintensiteiten voor autoverkeer (I = 2.000 mvt/etm).
  7. Bij zowel auto- als fietsverkeer wisselend in een richting wordt de verkeersruimte afgestemd op alleen de auto. Niet toepassen in belangrijke fietsroute.
  8. Op busroute en bij vrachtverkeer ‘auto achter fiets’ niet toepassen uit oogpunt van veiligheid fietsverkeer.
Bochtverbreding per rijstrook
Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond) Boogstraal binnenbocht (R) Bochtverbreding per rijstrook (afgerond)
30 m 1,40 m 70 m 0,60 m 150 m 0,25 m
40 m 1,00 m 80 m 0,50 m 200 m 0,20 m
50 m 0,80 m 90 m 0,40 m 250 m 0,15 m
60 m 0,70 m 100 m 0,40 m 300 m 0,15 m
Bij R = 50 meter kan toetsen met rijcurven noodzakelijk zijn.
Bij R > 300 meter is bochtverbreding niet noodzakelijk.
Tabel 5. Verkeersruimte met alleen fietsers of alleen fietsers en bromfietsers
[ link ]

Bij toepassing van een gesloten scheiding van voldoende hoogte is geen vrije ruimte van minimaal 0,60 meter noodzakelijk tussen werkruimte en langsafzetting. De breedte van de langsafzetting is afhankelijk van het gebruikte materiaal. Voor geleidebakens en verkeerskegels moet een breedte aangehouden worden van minimaal 0,50 meter. De breedte van (voertuigkerende) barriers kan variëren van 0,35 tot 0,70 meter.

Maatgevende ontmoeting Spitsuurintensiteit Obstakelvrees Minimale verkeersruimte
1,2

(excl. obstakelvrees )
bij werkzaamheden
= 2 uur
bij werkzaamheden
> 2 uur
a b b
fietsers in een richting
1 x fiets = 150 fts/h ≥ 0,25 m 0,75 m niet toepassen
3
2 x fiets = 750 fts/h ≥ 0,25 m 1,50 m 2,00 m
3 x fiets > 750 fts/h ≥ 0,25 m 2,50 m 3,00 m
fietsers in twee richtingen
2 x fiets = 150 fts/h ≥ 0,25 m 1,50 m 2,00 m
3 x fiets > 150 fts/h ≥ 0,25 m 2,50 m 3,00 m
fietsers en bromfietsers in een richting
1 x (brom)fiets = 150 (b)fts/h ≥ 0,25 m 1,00 m niet toepassen
4
2 x (brom)fiets = 375 (b)fts/h ≥ 0,25 m 2,00 m 2,50 m
2 x (brom)fiets + 1 x fiets = 375 (b)fts/h ≥ 0,25 m 3,00 m 3,50 m
fietsers en bromfietsers in twee richtingen
2 x (brom)fiets = 100 (b)fts/h ≥ 0,25 m 2,00 m 2,50 m
2x (brom)fiets + 1 x fiets > 100 (b)fts/h ≥ 0,25 m 3,00 m 3,50 m
Opmerkingen:
  1. Bij plaatsing van afzettingen aan beide zijden van de verkeersruimte en op de verharding, moet aan beide zijden van de verkeersruimte rekening worden gehouden met obstakel- vrees.
  2. Bij een betonband (hoger dan 5 centimeter) naast de verharding moeten de aangegeven breedtematen voor de verharding met 0,25 meter worden verhoogd. Voor de maatge- vende ontmoeting met een (elektrische) invalidenwagen moeten de maten met 0,50 meter worden verhoogd.
  3. Bij langdurige werkzaamheden is een verkeersruimte + obstakelvrees van 1,00 meter te smal. Moeten er toch fietsers worden toegelaten, dan moet de verkeersruimte + obstakel- vrees minimaal 1,75 meter zijn.
  4. Bij langdurige werkzaamheden is een verkeersruimte + obstakelvrees van 1,25 meter te smal. Moeten er toch fietsers en bromfietsers worden toegelaten, dan moet de verkeers- ruimte + obstakelvrees minimaal 2,25 meter zijn.
Als fietsers of bromfietsers langs een gesloten wand rijden (bijvoorbeeld een gebouw of tunnelwand) of langs bouwhekken, moet aan die zijde rekening worden gehouden met een obstakelvrees van minimaal 0,50 meter.
Tabel 6. Verkeersruimte voor voetpaden en voetgangersgebieden
[ link ]

Bij werken op en naast voetpaden is geen vrije ruimte noodzakelijk tussen werkruimte en langsafzetting.
De breedte van de langsafzetting is afhankelijk van het gebruikte materiaal. Voor geleidebakens en verkeerskegels moet een breedte aangehouden worden van minimaal 0,50 meter. De breedte van (voertuigkerende) barriers kan variëren van 0,35 tot 0,70 meter.

Maatgevende
ontmoeting
Obstakelvrees
1
Minimale verkeersruimte (excl. obstakelvrees)
bij werkzaamheden = 2 uur met werkvakken = 10 m bij werkzaamheden > 2 uur en bij werkvakken > 10 m
a b b
1 voetganger ≥ 0,15 m 0,60 m
2
niet toepassen
3
2 voetgangers ≥ 0,15 m 1,20 m
1,50 m
3 voetgangers ≥ 0,15 m 1,80 m
2,10 m
1 rolstoel
4
≥ 0,15 m 1,20 m
5
1,50 m
5
1 voetganger en 1 rolstoel ≥ 0,15 m 1,50 m
1,80 m
> 3 voetgangers ≥ 0,15 m 0,60 m per voetganger 0,70 m per voetganger
Opmerkingen:
  1. Als de tijdelijke verkeersruimte voor voetgangers direct naast een fietspad, rijbaan of ander obstakel ligt, moet ook aan die zijde rekening worden gehouden met minimaal 0,15 meter obstakelvrees.
  2. Bij werkzaamheden = 2 uur kan de tijdelijke verkeersruimte worden afgestemd op de maatvoering voor 1 voetganger, mits het werkvak niet langer is dan 10 meter en er een alternatieve route beschikbaar is voor rolstoelgebruikers. Dit moet al bij de oversteekvoorzieningen in de looproutes voor deze doelgroep worden aangegeven.
  3. Bij werkzaamheden > 2 uur en bij werkvakken > 10 meter moet altijd rekening worden gehouden met minimaal twee voetgangers naast elkaar.
  4. De tijdelijke verkeersruimte moet bruikbaar blijven voor rolstoelgebruikers. Dit komt neer op een breedte van minimaal 1,20 meter bij werkzaamheden = 2 uur met werkvakken = 10 meter en minimaal 1,50 meter bij werkzaamheden > 2 uur en bij werkvakken > 10 meter.
  5. Ter plaatse van puntvernauwing en in de tijdelijke verkeersruimte (lichtmast, boom en dergelijke) kan een breedte van minimaal 0,90 meter worden aangehouden.