Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

WIU 2020 – Werken op niet-autosnelwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 26-06-20

Algemene eisen

De maatregelen bij wegwerkzaamheden op en naast voetpaden en fietspaden zijn in de basis gelijk aan die op erftoegangswegen, met dien verstande dat in meer situaties met eenvoudige maatregelen kan worden volstaan.
Bij wegwerkzaamheden is hinder voor het verkeer vaak onvermijdelijk. Voetgangers en fietsers ervaren deze hinder als extra belastend als zij door de werkzaamheden moeten afstappen, omrijden of omlopen. Daarom moet ook in tijdelijke verkeerssituaties als gevolg van werk in uitvoering worden gestreefd naar een onbelemmerde afwikkeling van voetgangers en fietsers.
De ervaring leert dat in de praktijk nog wel eens gerekend wordt op de ‘inschikkelijkheid’ van voetgangers en fietsers. Enige hinder is vaak onvermijdelijk, maar er moet altijd worden getracht de ongunstige effecten van tijdelijke maatregelen te minimaliseren.
Fietsvoorzieningen moeten voldoen aan vijf hoofdeisen, te weten samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid en comfort. Bij tijdelijke maatregelen voor fietsverkeer is het daarom van groot belang zo min mogelijk afbreuk te doen aan deze hoofdeisen en de basiskwaliteit van de bestaande fietsverbinding te handhaven. Bij een omleiding moet ook naar de sociale veiligheid van de omleidingsroute worden gekeken.
Voor voetgangers kunnen dezelfde vijf hoofdeisen worden gebruikt: samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid en comfort. Bij sommige werken kan het vereist zijn dat voetgangers altijd langs het werkvak kunnen lopen vanwege de bereikbaarheid van woningen, winkels en dergelijke. Omleiden is in zulke gevallen geen optie.
De kwaliteit van de voorziening voor voetgangers en fietsers langs het werkvak moet wat betreft weg- en verkeerskenmerken van hetzelfde niveau zijn als de kwaliteit van de voorziening voor het werkvak. Er moet altijd worden getoetst of de tijdelijke situatie ook voor voetgangers en fietsers voldoende veiligheid biedt.
Als bromfietsers in de reguliere situatie op de rijbaan moeten rijden (en niet op het fietspad), dan blijven zij ook naast het werkvak samen met het autoverkeer op de rijbaan rijden. Bij werkzaamheden op bromfietspaden, waarbij de verkeersruimte wordt beperkt, kunnen bromfietsers ook tijdelijk via de rijbaan worden afgewikkeld en de fietsers op de resterende ruimte van het fietspad of via het fietspad aan de andere zijde van de rijbaan.
Wanneer gekozen wordt voor een andere afwikkeling langs het werkvak dan in de permanente situatie (bijvoorbeeld bromfietsers tijdelijk via de rijbaan of tijdelijk via het fietspad), dan moet dit ook voor de medeweggebruikers goed herkenbaar worden gemaakt.
Een voetpad of fietspad kan alleen worden versmald als de resterende verkeersruimte voldoende breed blijft voor het afwikkelen van de voetgangers en fietsers. Als richtwaarden voor de intensiteit worden 250 voetgangers per uur en 300 fietsers per uur aangehouden. Als de aantallen voetgangers en fietsers hoger zijn, moeten de werkzaamheden in de rustige uren worden uitgevoerd of moeten de voetgangers en fietsers (voor een deel) worden omgeleid.
De maatregel ‘fietsers afstappen’ mag niet worden toegepast, omdat fietsers nauwelijks gedwongen kunnen worden af te stappen. Alleen als uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat afstappen noodzakelijk is, is deze maatregel toegestaan bij kortdurende werkzaamheden, tijdens rustige uren en bij geringe intensiteiten (< 300 fietsers/ spitsuur). Bovendien mag de te lopen afstand niet meer zijn dan circa 25 meter en moet de ondergrond goed beloopbaar zijn. Op het bord ‘fietsers afstappen’ dient ook de reden voor het afstappen vermeld te worden.
Bij werkzaamheden op fiets-/bromfietspaden mag de maatregel ‘(brom)fietsers afstappen’ niet worden toegepast, omdat een bromfiets te zwaar is om te duwen. De combinatie van ‘bromfietsers tijdelijk op de rijbaan’ en ‘fietsers afstappen’ is niet wenselijk, omdat de kans bestaat dat fietsers dan ook van de rijbaan gebruik gaan maken.
In veel situaties zijn er alternatieven, bijvoorbeeld de fietsers op een veilige plaats laten oversteken en afwikkelen via het fietspad aan de overzijde van de rijbaan, eventueel in combinatie met de afwikkeling van bromfietsverkeer via de rijbaan.
Ook de maatregel ‘fietsers op voetpad’ mag niet worden toegepast, omdat de voetpaden veelal onvoldoende ruimte bieden om voor fietsers een aparte strook af te scheiden.
Het voetpad moet te allen tijde bruikbaar blijven voor voetgangers en rolstoelgebruikers. Alleen als het voetpad voldoende breed is, kan deze maatregel worden toegepast.
Voor de afwikkeling van fietsers via een voetpad is al gauw een breedte van 3,50 tot 4,00 meter noodzakelijk (uitgaande van twee fietsers naast elkaar, een fysieke scheiding en twee voetgangers naast elkaar). Bij grote aantallen voetgangers en fietsers kan een fysieke scheiding noodzakelijk zijn; dit ter beoordeling aan de wegbeheerder.
Als fietsers van het voetpad gebruik moeten maken, moet ook aandacht worden besteed aan het eventuele hoogteverschil tussen fietspad en voetpad. Als dat aanwezig is, is een geleidelijke overbrugging nodig (minimaal 1 : 10).
Verder moet rekening worden gehouden met allerlei activiteiten en obstakels op voetpaden waar fietsers niet op bedacht zijn. Dezelfde principes gelden ook voor situaties waarin voetgangers worden verwezen naar het fietspad.
Op plaatsen waar fietsverkeer naar een andere rijstrook wordt geleid, mogen geen haakse bochten worden toegepast. Bij slingers voor fietsverkeer wordt een verspringing onder een hoek van 1 : 2 (1 meter zijwaarts per 2 meter vooruit) of flauwer gehanteerd.
Alle voorzieningen van het openbaar vervoer moeten geschikt zijn voor mensen met een handicap; dit geldt ook bij wegwerkzaamheden aan bijvoorbeeld bushaltes en vrije busbanen en bij werkzaamheden aan fietspaden en voetpaden in de nabijheid van deze haltes. Dit betekent dat bij wegwerkzaamheden op routes voor het openbaar vervoer extra aandacht nodig is voor de bereikbaarheid van de haltes voor voetgangers en mensen met een handicap.
Uit het oogpunt van de verkeersveiligheid voor voetgangers en fietsers moet parkeren ter hoogte van wegwerkzaamheden fysiek onmogelijk worden gemaakt. Ook het materiaal en materieel ten behoeve van het werk moet binnen het werkvak geplaatst worden. Indien nodig, wordt een groter gebied aangewezen als werkvak.