Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

WIU 2020 – Werken op niet-autosnelwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 26-06-20

Keuzeboom inzet verkeersregelaars

De uitgangspunten en eisen uit voorgaande paragrafen zijn de basis voor de keuzeboom waarmee de inzet van verkeersregelaars kan worden bepaald (zie figuur 56). Het schema is van toepassing voor de inzet van verkeersregelaars bij wegwerkzaamheden op voetpaden (Vp) en fietspaden/bromfietspaden (Fp), erftoegangswegen (ETW), gebiedsontsluitingswegen (GOW) en regionale stroomwegen (RSW).
Het schema is opgebouwd uit twee delen. In het eerste deel (vragen 401 tot en met 416) wordt bepaald of kan worden volstaan met een verkeersmaatregel zonder verkeersregelaars. Het tweede deel (vragen 421 tot en met 434) gaat in op de aanrijdrisico’s voor de verkeersregelaars, mede in relatie tot het totale risicoprofiel van de verkeersmaatregel.
De keuzeboom leidt tot de conclusie of inzet van verkeersregelaars wel of niet is toegestaan. Het schema geeft dus geen eindconclusie dat verkeersregelaars ingezet moeten worden.
Opmerking:
In deze paragraaf worden voorbeelden genoemd waarin inzet van verkeersregelaars wenselijk of noodzakelijk kan zijn voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer langs het werkvak. Deze voorbeelden zijn bedoeld ter verduidelijking en zijn niet limitatief. Voor alle situaties waarin de inzet van verkeersregelaars wordt overwogen, dient het afwegingsproces in de RI&E te worden opgenomen en de gekozen verkeersmaatregel(en) te worden onderbouwd.
[ link ]

Figuur 56. Keuzeboom 5: Inzet verkeersregelaars

Vraag 401 en 402
De keuzeboom start met het bepalen van een standaardmaatregel. In alle situaties moet eerst onderzocht worden of een standaardmaatregel mogelijk is en of het verkeer zonder of met tijdelijke verkeerslichten kan worden afgewikkeld.
In deze stap dient ook gekeken te worden naar de mogelijkheden om het verkeer geheel of in één richting om te leiden. Het afsluiten van het betreffende wegvak of kruispunt en het omleiden van het verkeer biedt de meeste veiligheid voor de wegwerkers.
In de afweging of een standaardmaatregel mogelijk is, zit in principe ook al een afweging van de risico’s voor de wegwerkers en de verkeersregelaars. Het is mogelijk om voor twee uur een tijdelijke verkeerslichtenregeling te plaatsen, maar de risico’s voor de wegwerkers die de regeling plaatsen en verwijderen moeten ook afgewogen worden tegen de risico’s voor eventuele verkeersregelaars die het verkeer gedurende twee uren regelen.

Vraag 403
Het werkvak moet min of meer statisch zijn om het verkeer ‘met de hand’ te kunnen regelen. Bij stationaire afzettingen en bij rijdende afzettingen die kortdurend stilstaan (blokwerken) is het mogelijk een veilige plaats en vluchtruimte te realiseren voor verkeersregelaars. Bij rijdende afzettingen
is dat niet mogelijk. Om die reden is het inzetten van verkeersregelaars bij dynamische werkzaamheden met rijdende afzettingen niet toegestaan.
Vraag 404, 405 en 406
In deze vragen komt aan de orde of er sprake is van situaties waarin weggebruikers anders moeten anticiperen op de verkeerssituatie en op medeweggebruikers dan in de r eguliere situatie, als gevolg van beperking van de verkeersruimte, onoverzichtelijke situaties of specifieke locaties of bestemmingen. Als geen van deze situaties aan de orde is, is het inzetten van verkeersregelaars niet nodig en om die reden niet toegestaan.
Verkeersregelaars kunnen worden ingezet:
  • bij werkzaamheden op of vanaf de rijbaan waarbij de verkeersruimte dermate is beperkt dat het verkeer alleen om de beurt (via een wisselstrook met ‘om-en-om regeling’ of bij kruispunten en rotondes ‘tak voor tak’) afgewikkeld kan worden;
  • bij werkzaamheden naast de rijbaan waarbij op specifieke momenten het verkeer kortstondig moet worden stilgelegd;
  • bij werkzaamheden waar de tijdelijke situatie onoverzichtelijk is voor de weggebruikers;
  • bij werkzaamheden waar tijdelijke complexe situaties ontstaan;
  • bij werkzaamheden op specifieke locaties en/of in de buurt van specifieke bestemmingen.
Voorbeelden van onoverzichtelijke en/of complexe situaties zijn:
  • onvoldoende zicht op tegemoetkomend of kruisend verkeer;
  • zichtbelemmeringen door krappe bochten, viaducten of beplanting;
  • zichtbelemmeringen door een (te) lang werkvak;
  • situaties die niet in het verwachtingspatroon van de weggebruikers passen;
  • plaatsen waar werkverkeer het werkvak in- en uitrijdt, in- of uitvoegt of de rijbaan oversteekt;
  • plaatsen waar het reguliere verkeer door een werkvak wordt geleid.
Voorbeelden van specifieke locaties en/of bestemmingen zijn:
  • overwegen (spoorwegovergangen), ziekenhuis, brandweerkazerne e.d.;
  • routes voor specifieke doelgroepen (hulpdiensten, bus- of tramlijn, bevoorradingsverkeer e.d.);
  • permanent bewegwijzerde omleidingsroutes (U-route).
Het inzetten van verkeersregelaars in de nabijheid van een overweg (spoorwegovergang) is alleen mogelijk als de werkzaamheden op voldoende afstand van de overweg plaatsvinden, het werkvak en de afzetting niet over de overweg doorlopen en de overwegbeveiliging nog operationeel is. In deze situaties moet ook het proces van maatregelen bij overwegen worden doorlopen (zie hoofdstuk 11).
Vraag 411 t/m 413
In deze vragen komt aan de orde of regeling (of begeleiding) van het verkeer langs het werkvak noodzakelijk is uit oogpunt van doorstroming en veiligheid en/of uit oogpunt van de afwikkeling en bereikbaarheid van doelgroepen (hulpdiensten, bussen, trams e.d.).
Als er bij toepassing van een standaardmaatregel zonder verkeersregelaars geen problemen zijn met de afwikkeling en veiligheid van het verkeer of de doelgroepen, dan is de inzet van verkeersregelaars niet nodig en om die reden niet toegestaan.
Bij de inzet van verkeersregelaars voor deze doelgroepen moet rekening worden gehouden met de eisen en afspraken die van toepassing zijn voor deze doelgroepen. Denk bijvoorbeeld aan onderlinge voorrangsregels van de trams in relatie tot de aanwezige wissels en de prioriteit voor bus en tram richting het OV-knooppunt (bus/tramstation, treinstation e.d.).
Vraag 414 t/m 416
In deze vragen komt aan de orde op welke momenten er problemen ontstaan en het verkeer geregeld moet worden om een vlotte en veilige afwikkeling te realiseren. Als de regeling van het verkeer continu noodzakelijk is, komen tijdelijke verkeerslichten eerder in aanmerking dan het inzetten van verkeersregelaars. Als de regeling van het verkeer niet continu noodzakelijk is of als er sprake is van bijzondere afwikkelingsproblemen, kan het inzetten van verkeersregelaars worden overwogen om een vlotte en veilige afwikkeling te bewerkstelligen.
Voorbeelden waarbij begeleiding en/of regeling van het verkeer continu en/of in bepaalde uren noodzakelijk kan zijn, zijn:
  • te weinig capaciteit van de wisselstrook langs het werkvak om al het verkeer vlot en veilig te kunnen verwerken als gevolg van capaciteitsverlies bij gebruik van een tijdelijke verkeerslichtenregeling;
  • te lange wisselstrook waardoor weggebruikers niet op eigen beoordeling kunnen passeren en waar een tijdelijke verkeerslichtenregeling door de lange ontruimingstijden capaciteitsverlies oplevert;
  • de aanwezigheid van kwetsbare verkeersdeelnemers (bromfietsers, fietsers en voetgangers);
  • de aanwezigheid van landbouwvoertuigen en/of andere langzaam rijdende voertuigen;
  • de aanwezigheid van specifieke doelgroepen zoals hulpdiensten, bussen en trams;
  • de aanwezigheid van zichtbeperkingen waardoor weggebruikers niet op eigen beoordeling kunnen passeren;
  • de aanwezigheid van een blokkade van (een deel van) de verkeersruimte op een kruispunt of rotonde;
  • op kruispunten waar de verkeerslichtenregeling tijdelijk is uitgevallen;
  • op kruispunten waar de verkeerslichtenregeling is uitgezet of op geel knipperen is gezet bijvoorbeeld vanwege kortdurend onderhoud.
Tijdelijke verkeersregelingen kunnen de capaciteit sterk beperken door de benodigde ontruimingstijd en veiligheidsmarges. Dit geldt zeker voor tijdelijke verkeerslichtenregelingen op lange wisselstroken en op kruispunten en rotondes. Door de grote afstand tussen de stopstrepen ontstaan lange ontruimingstijden waarbij alle verkeerslichten op rood staan. Verkeersregelaars kunnen direct na het passeren van de laatste auto (en/of (brom)fietser) uit de tegenrichting het verkeer laten oprijden, waardoor de capaciteit van de wisselstrook hoger is.
Tijdelijke verkeerslichtenregelingen kunnen handmatig worden gefixeerd in een bepaalde groenstand. Daarmee kan de groentijd voor de richting(en) die op dat moment groen heeft (hebben) worden verlengd. Op deze wijze kan beter worden ingespeeld op het feitelijke verkeersaanbod. De ontruimingstijden kunnen niet worden beïnvloed. Het op deze wijze beïnvloeden van tijdelijke verkeerslichtenregelingen hoeft niet noodzakelijkerwijs door een verkeersregelaar te worden uitgevoerd. Alleen personen met het juiste inzicht in de werking van een tijdelijke verkeerslichtenregeling en in het regelen van verkeer kunnen dit uitvoeren.
Bij werkzaamheden op rijbanen met verkeer in één richting is de inzet van verkeersregelaars alleen relevant als het verkeer over de andere rijbaan wordt geleid of voor korte tijd moet worden stilgezet.
Bij verkeersmaatregelen met doorgangsregeling, kan de inzet van verkeersregelaars nodig zijn tijdens de spitsuren met een hoog verkeersaanbod, als buiten de spitsuren het verkeer ‘zichzelf kan regelen’. Bij verkeersmaatregelen met (tijdelijke) verkeerslichten kan het voorkomen dat het hoge verkeersaanbod tijdens de spitsuren niet goed kan worden verwerkt, bijvoorbeeld als gevolg van de lange ontruimingstijd, waardoor lange wachttijden ontstaan. Maar het kan ook voorkomen dat de verkeerslichtenregeling tijdens de rustige daluren als gevolg van de lange ontruimingstijd leidt tot lange wachttijden voor de weggebruikers. Weggebruikers ervaren lange wachttijden in combinatie met een lage verkeersintensiteit (en daardoor lege wisselstrook) als onnodig lang, waardoor de kans op het negeren van het roodlicht toeneemt. In beide situaties kan de inzet van verkeersregelaars bijdragen aan de doorstroming van het verkeer.

De vragen 421 tot en met 434 gaan in op het iteratieve proces, tijdens het uitvoeren van de RI&E, om te komen tot verkeersmaatregelen die voldoen aan de eisen. Als de situatie in eerste instantie niet voldoet, kunnen aanvullende maatregelen worden geformuleerd en vervolgens getoetst of daarmee aan de eisen wordt voldaan. Dit proces kan zich herhalen tot de risico’s tot een acceptabel niveau zijn beperkt.
Vraag 421 en 422
Deze vragen gaan in op het aanrijdrisico als gevolg van de snelheid van het passerende verkeer. In de RI&E moet worden onderzocht of het verkeer zich zal houden aan de tijdelijke snelheidsbeperking (zie paragraaf 10.8.3, tabel 12). Indien mag worden verwacht dat het verkeer de afzetting met hogere snelheid nadert en passeert, zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk of moet worden gekozen voor een maatregel zonder inzet van verkeersregelaars.
Maatregelen om de snelheid van het verkeer te verlagen zijn het toepassen van tijdelijke drempels op de toeleidende rijstrook. Maar ook (permanente) communicatie over de gereden snelheid en/of het inzetten van handhaving kan in voorkomende situaties de snelheid van het verkeer beïnvloeden.
Bij rijdende afzettingen waarbij een verzwaarde actiewagen met botsabsorber als nulpuntinrichting moet worden toegepast, omdat de snelheid van het verkeer in de reguliere situatie hoog is, is de inzet van verkeersregelaars niet toegestaan.
Vraag 423 en 424
De verkeersruimte en/of het wegprofiel ter plaatse van de werkplek van de verkeersregelaar moet zodanig zijn dat een veilige werkplek voor de verkeersregelaars mogelijk is. Er moet voldoende ruimte voor de verkeersregelaar zijn om zich naast de rijdende verkeersstroom te kunnen opstellen. Daarnaast moet er voldoende vluchtruimte aanwezig zijn, zodat de verkeersregelaar (bij naderend onheil) de mogelijkheid heeft om op grotere afstand van de rijdende verkeersstroom te gaanstaan.
Vraag 425 en 426
Deze vragen gaan in op de zichtbaarheid van de verkeersregelaars, zowel bij daglicht als bij duisternis of slechte zichtomstandigheden. De zichtbaarheid en herkenbaarheid van de verkeersregelaars dient niet alleen voldoende te zijn gewaarborgd door het dragen van de voorgeschreven signaalkleding. De weggebruikers dienen de combinatie van de nulpuntinrichting en de aanwezige verkeersregelaars op zodanig afstand te kunnen waarnemen dat zij op tijd tot stilstand kunnen komen (zie paragraaf 10.8.4).
Vraag 427 en 428
Deze vragen gaan in op de kans op agressie naar de verkeersregelaars. De kans op agressie dient aantoonbaar tot een minimum te worden beperkt.
Maatregelen om de agressie op voorhand zoveel mogelijk te beperken zijn:
  • de weggebruikers in de periode voorafgaand aan de werkzaamheden met informatieborden zo goed mogelijk informeren over de werkzaamheden, de verkeersmaatregelen, het tijdstip en de mogelijke hinder;
  • de weggebruikers tijdens de werkzaamheden met informatieborden zo goed mogelijk informeren over de werkzaamheden, de verkeersmaatregelen, de mogelijke hinder en alternatieve routes;
  • het uitvoeren van kortdurende werkzaamheden buiten de piekmomenten in het verkeersaanbod (niet tijdens de spitsuren);
  • het toepassen van geloofwaardige verkeersmaatregelen;
  • de afzetting niet langer op de weg laten staan dan noodzakelijk.
Speciale aandacht dient uit te gaan naar de momenten waarop geen werkzaamheden worden uitgevoerd, maar waarbij de wegafzetting nog wel blijft staan, bijvoorbeeld het afkoelen van nieuw asfalt of het drogen/uitharden van nieuwe markering.
De houding en het gedrag van de verkeersregelaars is ook van invloed op het ontstaan van agressie bij de weggebruikers. De verkeersregelaars moeten in staat zijn met de juiste houding en uitstraling het wenselijk gedrag van de weggebruikers te bewerkstelligen en in staat zijn
de-escalerend om te gaan met stress en agressie. De werkgever dient ervoor zorg te dragen dat de verkeersregelaars vooraf goed zijn voorbereid en geïnstrueerd. Natuurlijk blijft de beperking gelden dat de verkeersregelaar in een dergelijke situatieniet dezelfde handelingsbevoegdheden en dus ook niet hetzelfde gezag heeft als de politieagent.
Vraag 431 tot en met 434
De laatste vragen in de keuzeboom gaan in op de aanrijdrisico's voor de verkeersregelaars bij wegwerkzaamheden en de meerwaarde van het inzetten van verkeersregelaars. Het is evident dat de aanrijdrisico’s voor de verkeersregelaars aantoonbaar tot een minimum moeten worden beperkt en dat de inzet van verkeersregelaars aantoonbaar tot een meerwaarde leidt voor de veiligheid van wegwerkers en de veiligheid en afwikkeling van het verkeer (zie paragraaf 10.8).
Bij het beoordelen van de aanrijdrisico’s van verkeersregelaars moet ook aandacht besteed worden aan bijzondere omstandigheden, zoals gladheid als gevolg van de weersomstandigheden. Vanwege het hoge aanrijdrisico mogen verkeersregelaars bij gladheid niet worden ingezet.