Opbouw stationaire afzetting op regionale stroomwegen
Bij werkzaamheden op en naast regionale stroomwegen is de inleiding sterk afhankelijk van de plaats van het werk (op of naast de rijbaan), het profiel van de weg (enkelbaans of dubbelbaans) en het aantal rijstroken. Op regionale stroomwegen geldt in principe een maximumsnelheid van 100 km/h. De borden in de inleiding staan in dat geval op een onderlinge afstand van 200 meter en het laatste bord voor de nulpuntinrichting staat ook op deze afstand.
Werken in de luwte van het werkvoertuig
Het plaatsen en verwijderen van verkeerskegels vanuit rijdende voertuigen, omdat collega’s in het werkvak aan het werk zijn, brengt extra gevaar mee voor de wegwerkers die de verkeerskegels plaatsen en verwijderen.
Wanneer dit extra gevaar niet in verhouding staat tot de feitelijke werkzaamheden, kan de langsafzetting achterwege blijven, mits de wegwerkers die in het werkvak aanwezig zijn voldoende worden afgeschermd, bijvoorbeeld door toepassing van tussenwagens of een extra vrije ruimte tussen het verkeer en de feitelijke werkruimte.
Bij kortdurende werkzaamheden en bij rijdende afzettingen kan ook gekozen worden voor het werken in de luwte van het werkvoertuig of de actiewagen (in het nulpunt). In de luwte werken van een (werk)voertuig in het nulpunt kan alleen direct naast het voertuig, globaal over een lengte van de achterzijde van het voertuig tot maximaal 10 meter voor de voorzijde van het voertuig. Wanneer niet naast maar (pal) voor het voertuig moet worden gewerkt, moet het werkvoertuig worden begeleid door een actiewagen of werkvoertuig met eigen bebakening in het nulpunt. Direct voor een werkvoertuig werken kan alleen zonder langsafzetting wanneer de wegwerker niet te ver voor het voertuig aan het werk is (maximaal 5 meter voor het werkvoertuig).
[ link ]
Figuur 49. Voorbeeld van werken in de luwte van een werkvoertuig naast een regionale stroomweg
Bij werkzaamheden op en naast regionale stroomwegen is de inleiding sterk afhankelijk van de plaats van het werk (op of naast de rijbaan), het profiel van de weg (enkelbaans of dubbelbaans) en het aantal rijstroken. Op regionale stroomwegen geldt in principe een maximumsnelheid van 100 km/h. De borden in de inleiding staan in dat geval op een onderlinge afstand van 200 meter en het laatste bord voor de nulpuntinrichting staat ook op deze afstand.
Bij werkzaamheden op of vanaf de rijbaan van regionale stroomwegen bestaat de nulpuntinrichting uit een actiewagen. Op dubbelbaans regionale stroomwegen staat de actiewagen op minimaal 100 meter voor het begin van het werkvak en op enkelbaans regionale stroomwegen op minimaal 50 meter.
Op enkelbaans regionale stroomwegen met een visuele rijrichtingscheiding wordt aan zowel het begin als het einde van het werkvak een nulpuntinrichting toegepast. De nulpuntinrichting dient zo geplaatst te zijn dat deze voor alle naderende weggebruikers vanuit de betreffende rijrichting goed zichtbaar is. De nulpuntinrichting moet bovendien op voldoende afstand zichtbaar zijn. Op regionale stroomwegen is de minimale zichtafstand 280 meter. Als de feitelijke rijsnelheid hoger is dan de maximumsnelheid, moet rekening worden gehouden met een grotere zichtafstand.
Uitvoering en voorwaarden:
- Als het verkeer moet worden gewaarschuwd voor niet direct herkenbare gevaren, zoals stoomvorming bij asfalteringswerkzaamheden, dienen in de inleidende ruimte waarschuwingsborden te worden geplaatst die de aard van het gevaar aanduiden.
- De langsafzetting bestaat uit verkeerskegels, geleidebakens of voertuigkerende barriers. Als de afzetting blijft staan op het moment dat er geen wegwerkers aanwezig zijn, mogen geen verkeerskegels worden gebruikt. Bij afzettingen in krappe situaties en in (krappe) bochten genieten geleidebakens de voorkeur. Verkeerskegels en geleidebakens worden geplaatst op een onderlinge afstand conform tabel 8 in paragraaf 5.4.4.
- Bij werkzaamheden die een gevaar kunnen opleveren voor de weggebruikers, moet het werkvak zodanig worden afgeschermd en afgesloten dat zij het werkvak niet kunnen binnengaan. Het plaatsen van een barrier, hek of bouwhek is dan een mogelijkheid. Deze maatregel is niet alleen nodig voor de veiligheid van de weggebruikers, maar houdt ook verband met de aansprakelijkheid van degene die het werk uitvoert of laat uitvoeren.
- Of de langsafzetting voertuigkerend moet zijn, moet per situatie worden bepaald. De uitkomst is vooral afhankelijk van de tijdsduur van de werkzaamheden, de snelheid van het verkeer, en de risico’s voor wegwerker en weggebruiker.
- Afzettingen op en naast regionale stroomwegen die langer dan een dag blijven staan, moeten bij duisternis goed zichtbaar zijn. Dit kan betekenen dat tijdelijke verlichting noodzakelijk is, ook wanneer er bij duisternis niet wordt gewerkt.
- Bij het in en uitrijden van een werkvak moet een werkvoertuig alle weggebruikers voor laten gaan. Bij het in en uitrijden van het werkvak moeten altijd zwaailichten worden gebruikt. Binnen een werkvak mogen, met uitzondering van werkvoertuigen in een rijdende afzetting, geen zwaailichten worden gevoerd.
Wanneer tijdelijke verkeerslichten worden toegepast als onderdeel van de verkeersmaatregel, moet de aandacht van de weggebruiker uitgaan naar het verkeerslicht. Om die reden wordt bij het in werking zijn van de verkeersregelinstallatie de alternerende verlichting van het actieraam uitgeschakeld.