Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

WIU 2020 – Werken op niet-autosnelwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 28-06-20

Principe 1120P01 - Stationaire afzetting op fietspad

Het principe van een stationaire afzetting voor werkzaamheden op of naast voetpaden en in voetgangersgebieden bestaat uit een twee waarschuwingshekken met verkeerskegels als langsafzetting.
Bij werkzaamheden op en naast fietspaden is alleen bord J16 als inleiding noodzakelijk. Bij combinatie met een afzetting op de naastliggende rijbaan is een uitgebreidere inleiding noodzakelijk, afgestemd op de wegcategorie.
De nulpuntinrichting (waarschuwingshek of werkvoertuig) wordt bij werkzaamheden op en naast fietspaden op minimaal 5,00 meter voor het begin van het werkvak (nulpunt) geplaatst. Bij fietspaden die in twee richtingen worden bereden, wordt altijd aan het begin en het einde van het werkvak een nulpuntinrichting toegepast. De nulpuntinrichting moet zo geplaatst zijn, dat deze voor alle naderende fietsers goed zichtbaar is. De nulpuntinrichting moet voor de fietsers op voldoende afstand zichtbaar zijn. Uitgaande van een snelheid van 25 km/h, is de minimale zichtafstand circa 55 meter.
Er wordt zo veel mogelijk gebruikgemaakt van waarschuwingshekken van 2,50 meter breed, die deels ook in de berm mogen staan. Als lokale omstandigheden dit noodzakelijk maken (bijvoorbeeld vanwege een smalle berm of smalle fietspaden), mag een waarschuwingshek van 1,50 meter breed worden toegepast.
[ link ]

Figuur 22. Principe 1120P01 Stationaire afzetting op fietspad

Uitvoering en voorwaarden:
  • Bij de toepassing van bouwhekken als afscherming van werkvakken op of naast fietspaden kan ook de rood-witgeblokte afbeelding van een waarschuwingshek op het bouwhek worden bevestigd (twee planken, op dezelfde hoogte als bij een waarschuwingshek). De afbeeldingen dienen qua uitvoering, afmetingen en retroreflectie te voldoen aan de eisen voor afbeeldingen op waarschuwingshekken.
  • De langsafzetting bestaat uit verkeerskegels, geleidebakens of barriers. Als de afzetting blijft staan op het moment dat er geen wegwerkers aanwezig zijn, mogen geen verkeerskegels worden gebruikt. Geleidebakens moeten nauwkeurig worden geplaatst. De obstakelvrees van fietsers ten opzichte van geleidebakens is, vanwege de zware voet van de bakens, groter dan die ten opzichte van een trottoirband. Bij het bepalen van de breedte van de verkeersruimte wordt hier rekening mee gehouden. Bij afzettingen in krappe situaties en in (krappe) bochten genieten geleidebakens de voorkeur boven verkeerskegels.
  • In principe wordt de markering op geleidebakens gericht op de fietsers voor wie de afzetting is opgesteld. Als voor de fysieke scheiding tussen fietsers en auto’s een rij geleidebakens wordt toegepast, wordt de markering op de geleidebakens gericht op het autoverkeer.
  • Bij werkzaamheden die een gevaar kunnen opleveren voor fietsers moet het werkvak zodanig worden afgeschermd en afgesloten dat fietsers het werkvak niet kunnen binnengaan. Dit is ook noodzakelijk als mag worden verwacht dat fietsers door het werkvak gaan rijden (bijvoorbeeld bij werkzaamheden nabij kruispunten en uitritten). Het plaatsen van een barrier, hek, bouwhek of kunststof scherm is dan een mogelijkheid. Deze maatregel is niet alleen nodig voor de veiligheid van de fietsers, maar houdt ook verband met de aansprakelijkheid van de degene die het werk uitvoert of laat uitvoeren.
  • Als fietsers moeten worden gewaarschuwd voor niet direct herkenbare gevaren, zoals vallende takken bij snoeiwerkzaamheden, dienen in de inleidende ruimte waarschuwingsborden te worden geplaatst die de aard van het gevaar aanduiden. De waarschuwingsborden staan op 30 meter voor de nulpuntinrichting.
  • Bij lange werkvakken moet rekening worden gehouden met voldoende doorsteken voor fietsers, zeker ter plaatse van reguliere oversteekplaatsen.
  • Barriers die op fietspaden worden gebruikt als afscherming van het werkvak of als scheiding tussen fietsers en voetgangers hoeven niet voertuigkerend te zijn. De meest voorkomende uitvoering is de rood-witte barrier van kunststof.
  • Bouwhekken moeten zo zijn uitgevoerd dat het niet mogelijk is fietsen aan het hek vast te maken. Verder mogen de voeten van bouwhekken niet uitsteken naar de zijde waar de fietsers rijden.
  • Langs een bouwhek naast een fietspad worden geleidebakens geplaatst (zeker als de voeten van het hek uitsteken) of wordt een markering op het bouwhek toegepast, bijvoorbeeld in de vorm van rood-witte schilden vergelijkbaar met geleidebakens (rood-wit lint als markering is niet toegestaan). Bouwhekken en kunststof schermen die zodanig zijn uitgevoerd dat een goede zichtbaarheid voor fietsers is gegarandeerd, kunnen zonder aanvullende bebakening worden toegepast.
  • Bij bouwwerkzaamheden naast fietspaden kan het noodzakelijk zijn de fietsers te beschermen tegen vallend puin of bouwmaterialen. Als hiervoor tunnelconstructies worden toegepast, dient extra aandacht te worden besteed aan de sociale veiligheid.
  • Bij het afwikkelen van fietsers over een tijdelijk fietspad op de rijbaan dient een scheiding te worden geplaatst die voorkomt dat fietsers op de rijbaan kunnen komen (bijvoorbeeld een eenvoudig hekwerk, een barrier van kunststof of een combinatie van geleidebakens en waarschuwingsplanken). Is de snelheid van het autoverkeer 70 km/h of hoger, dan is een fysieke, voertuigkerende scheiding (voertuigkerende barrier) noodzakelijk tussen het autoverkeer en het tijdelijke fietspad.
  • Afzettingen op en naast fietspaden die langer dan een dag blijven staan, moeten bij duisternis goed zichtbaar zijn. Dit kan betekenen dat tijdelijke verlichting noodzakelijk is, ook wanneer er bij duisternis niet wordt gewerkt. Als een belangrijke of doorgaande fietsverbinding wordt omgeleid, kan aanvullende verlichting van de omleidingsroute noodzakelijk zijn.
  • Bij het in- en uitrijden van een werkvak moet een werkvoertuig de fietsers laten voorgaan. Bij het in- en uitrijden van het werkvak moeten altijd zwaailichten worden gebruikt. Binnen een werkvak mogen, met uitzondering van werkvoertuigen in een rijdende afzetting, geen zwaailichten worden gevoerd.