Basisfiguur 3100 – twee-richtingen met (snelheid)beperking voor alle scheepvaart
Toepassing
- Statische werkzaamheden of activiteiten waarbij de vaarweg langs één zijde over blijft.
- Vrije doorgang van maatgevende scheepvaart (Bm) langs één zijde, in twee richtingen gelijktijdig is mogelijk.
- In een vaarweg waar een stroming heerst van 0,5 m/s of hoger. De stroomsnelheid is in twee categorieën verdeeld:
- 0,5 m/s tot 1 m/s en - 1 m/s en hoger.
Uitvoering
- Maatregel bestaande uit een inleiding en waarschuwingsborden.
- Rekening houden met CEMT-klasse gecombineerd met BRTN-klasse CM.
- Afmeting borden dient te voldoen aan de maatvoering eisen volgens paragraaf 6.2. Het C.5 bord geeft de afstand aan die de schepen uit de oever dienen te blijven, gerekend vanaf de zijkant van het bord tot aan de rand van de tijdelijk beschikbare vaarwegbreedte (c). De afstand moet inclusief de afstand tussen het bord en de oever zijn. Dus als een bord om een reden verder van de rand van het water moet worden geplaatst dan moet deze afstand opgeteld worden bij het getal dat in C.5 moet worden gezet. Deze afstand, (B) moet in meters worden aangegeven.
- Plaats het bod C.5 altijd op de oever vanaf waar de breedtebeperking geldt.
- De normale vaarwegmarkering moet zodanig worden verlegd dat de versmalling van de vaarweg aan de zijde van het werkvak duidelijk wordt. In deze basisfiguur de groene markering, maar dat kan uiteraard ook de rode zijn.
- De werkruimte moet worden afgebakend met bijzondere markering (gele tonnen) met een A.1 topteken. Deze moeten ca. 3 meter achter de (verlegde) groene vaarwegmarkering worden geplaatst.
- De onderlinge afstand tussen de bijzondere markering (gele tonnen) (f) moet zodanig verspringen ten opzichte van de (verlegde) groene vaarwegmarkering dat een duidelijk beeld van de versmalling en het werkgebied ontstaat. Daarnaast moet de afstand (f) ca. twee keer Lm, met een maximum van 300 m bedragen.
- De optimaal te hanteren afstanden per vaarwegklasse waarop de verschillende verkeerstekens geplaatst moeten worden staan in Tabel 5. Afstanden en breedtes basisfiguur 3100. In de tabel is:
(a1) Tegen de stroomrichting in, de afstand van het beginpunt inleidende ruimte tot het nulpunt. Dit is ook de afstand waarop het bord einde beperkingen moet worden geplaatst.
(a2) Met de stroomrichting mee, de afstand van het beginpunt inleidende ruimte tot het nulpunt. Dit is ook de afstand waarop het bord einde beperkingen moet worden geplaatst.
(b1) Tegen de stroomrichting in, de veiligheidsruimte, afstand van de nulpuntinrichting tot het nulpunt.
(b2) Met de stroomrichting mee, de veiligheidsruimte, afstand van de nulpuntinrichting tot het nulpunt.
(c) De minimaal vereiste benodigde vaarwegbreedte in het vaarwegprofiel (Bt), in landstreek en in kuststreek.
(d) De minimaal te handhaven breedte van de vrije ruimte naast het werkvak. - Tabel 5a geldt voor stroomsnelheden tot 1 m/s. Tabel 5b geldt voor stroomsnelheden van 1 m/s of hoger. In de regel liggen stroomsnelheden in Nederlandse wateren niet hoger dan 2,5 m/s. In het geval dat er toch hogere stroomsnelheden voorkomen in een specifieke situatie moeten de vaarwegverkeersmaatregelen altijd in overleg met de vaarwegbeheerder worden bepaald.
Tabel 5a. Afstanden en breedtes basisfiguur 3100 – stroomsnelheden 0,5 m/s tot 1 m/s
Afstanden vanaf nulpunt (m) | Breedtes (m) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(a1) | (b1) | (a2) | (b2) | (c) | (d) | |||
motor vrachtschip | duwstel | stroom tegen | stroom mee | landstreek | kuststreek | |||
CEMT I | CEMT I | 200 | 10 | 400 | 20 | 15,6 | 17,8 | 2,6 |
CEMT II | CEMT II | 400 | 20 | 800 | 40 | 19,8 | 22,6 | 3,3 |
CEMT III | CEMT III | 500 | 20 | 1000 | 40 | 24,6 | 28,0 | 4,1 |
CEMT IV | CEMT IV | 600 | 30 | 1000 | 60 | 28,5 | 32,5 | 4,75 |
CEMT Va | CEMT Va | 600 | 100 | 1000 | 200 | 34,2 | 39,0 | 5,7 |
- | CEMT Vb | 600 | 100 | 1000 | 200 | 34,2 | 39,0 | 5,7 |
CEMT VIa | - | 600 | 100 | 1000 | 200 | 51 | 58,1 | 8,5 |
CEMT VIb | 600 | 100 | 1000 | 200 | 68,4 | 78,0 | 11,4 | |
CEMT VIc | 600 | 100 | 1000 | 200 | 68,4 | 78,0 | 11,4 | |
CEMT VIc* | 600 | 100 | 1000 | 200 | 103,2 | 117,6 | 17,2 | |
* brede formatie |
Tabel 5b. Afstanden en breedtes basisfiguur 3100 – stroomsnelheden groter dan 1 m/s
Afstanden vanaf nulpunt (m) | Breedtes (m) | |||||||
(a1) | (b1) | (a2) | (b2) | (c) | (d) | |||
motor vrachtschip | duwstel | stroom tegen | stroom mee | landstreek | kuststreek | |||
CEMT I | CEMT I | 200 | 10 | 400 | 20 | 16,6 | 19,0 | 2,6 |
CEMT II | CEMT II | 400 | 20 | 800 | 40 | 21,1 | 24,1 | 3,3 |
CEMT III | CEMT III | 500 | 20 | 1000 | 40 | 26,2 | 29,9 | 4,1 |
CEMT IV | CEMT IV | 600 | 30 | 1000 | 60 | 30,4 | 34,7 | 4,75 |
CEMT Va | CEMT Va | 600 | 100 | 1000 | 200 | 36,5 | 41,6 | 5,7 |
- | CEMT Vb | 600 | 100 | 1000 | 200 | 36,5 | 41,6 | 5,7 |
CEMT VIa | - | 600 | 100 | 1000 | 200 | 54,4 | 62,0 | 8,5 |
CEMT VIb | 600 | 100 | 1000 | 200 | 73,0 | 83,2 | 11,4 | |
CEMT VIc | 600 | 100 | 1000 | 200 | 73,0 | 83,2 | 11,4 | |
CEMT VIc* | 600 | 100 | 1000 | 200 | 110,1 | 125,5 | 17,2 | |
* brede formatie |
- De bovenstaande afstanden zijn in principe minimale waarden. Als dit niet haalbaar is dan mogen, in overleg met de vaarwegbeheerder, voor (a1,2) en (b1,2) andere afstanden worden gehanteerd. Groter is vaak geen probleem, (veel) kleiner wel. Redenen om van de afstanden (a1,2) en (b1,2) te moeten afwijken kunnen bijvoorbeeld zijn:
- De betreffende oever is op deze plek niet toegankelijk of niet geschikt om borden te kunnen plaatsen. - Het land op de betreffende oever is in particulier eigendom en plaatsing van borden wordt niet geaccepteerd. - Het zicht op de verkeerstekens op deze locatie wordt belemmerd door bijvoorbeeld, afgemeerde schepen, een brug, een bocht in de vaarweg, bomenrijen langs de vaarweg enzovoorts.
- De tijdelijk benodigde vaarwegbreedte (Bt) moet voldoen aan de voorwaarden volgens (c).
- Van de breedtemaat vrije ruimte (d) mag niet worden afgeweken.
- Het bord E.11 moet in principe altijd op de rechteroever in de vaarrichting worden geplaatst. Als het om praktische reden (bijvoorbeeld bereikbaarheid van de locatie) handiger is om de E.11 op de andere oever te zetten dan is dat toegestaan, na toestemming door de vaarwegbeheerder.
- Onder de E.11 een onderbord met de aanduiding ‘Werkzaamheden’ aangevuld met een bord F.3 met daarop de bordcodes waarvoor het einde geldt. In basis zijn dat de volgende codes: A.2, A.9, B.8 en C.5. Afhankelijk van de lokale situatie kunnen dat één of meerdere codes of nog andere codes zijn.
- Afhankelijk van de lokale situatie kunnen de borden vaak niet exact op deze locatie geplaatst worden. De werkelijke afstand en het getal op bord F.1 moet altijd in overleg met de vaarwegbeheerder worden bepaald.
[ link ]
Figuur 3100. Twee-richtingen met (snelheid)beperking voor alle scheepvaart
Aandachtspunten
- Als er aanleiding is om de maximale vaarsnelheid te duiden, dan kan worden overwogen om een B.6 langs de oever te plaatsen. Een besluit daartoe en de dan te handhaven minimale snelheid moeten altijd in overleg met de vaarwegbeheerder worden genomen Dit bord moet dan 50 meter na het beginpunt inleidende ruimte worden geplaatst.
- In de volgende situaties dient via VHF te worden gecommuniceerd.
- Bij hele lange werkvakken of als het zicht op het eind van het werkvak door andere obstakels wordt belemmerd. Bijvoorbeeld door een brug of sluis of bochten in het werkvak. - Als er binnen het werkvak andere vaarroutes of een haven aansluit.
- In dat geval kan een bord B.11 met daarop eventueel het betreffende kanaal waar informatie kan worden ingewonnen worden bijgeplaatst. Dit bord moet dan 100 m na het beginpunt inleidende ruimte worden geplaatst.
- Bij toepassing van zowel B.6 als B.11 dienen deze te worden gecombineerd. Als gebruik van uitluisterapparatuur beperkt mogelijk is kan overwogen worden om op bepaalde momenten op de dag scheepvaartbegeleiding in te zetten. Bijvoorbeeld als het grootste deel van het scheepvaartverkeer recreatievaart betreft. Zie voor de minimale vereisten van de scheepvaartbegeleiding paragraaf 3.5. Bepaal de exacte voorwaarden voor inzet van scheepvaartbegeleiding altijd in overleg met de vaarwegbeheerder.
- Het werkvaartuig of de werkvaartuigen moet(en) de vereiste optische tekens volgens het BPR [] voeren. Of, indien van toepassing volgens een ander geldend reglement, denk bijvoorbeeld aan de RPR [].
- Controleer bij erg lange werkvakken de maximaal toegestane lengte in relatie tot de hinderklasse [] die in de specifieke situatie is toegestaan. Eventueel kan overwogen worden om het werk in meerdere vakken op te delen met ‘tussenpunten’ waar schepen elkaar kunnen passeren. Dit zal altijd in overleg met de vaarwegbeheerder moeten gebeuren.
- Om conflicten te voorkomen moet bij toepassing van verkeersmaatregelen/tijdelijke bebording altijd worden nagegaan of bestaande scheepvaarttekens (tijdelijk) buiten gebruik moeten worden genomen.