Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

2023 – Modules – Werken in en met verontreinigde bodem
Deze tekst is gepubliceerd op 15-05-17

Bodemroerende activiteiten in den natte

De veiligheidskundige bepaalt of en waar een filteroverdruksysteem aanwezig moet zijn. Dit gebeurt aan de hand van de aanwezige toxische stoffen, de te verwachten werkomstandigheden en de daaraan gekoppelde blootstellingsrisico’s (functieprofiel). Het gebruik van een filteroverdruksysteem en klimaatbeheersing is altijd verplicht als:
  • gewerkt wordt met vluchtige stoffen en gassen waarbij een gerede kans op emissie (te bepalen door de veiligheidskundige) bestaat en/of waarbij emissie is gemeten;
  • gewerkt wordt met CM-stoffen;
  • er sprake is van stof- en/of aerosolvorming;
  • verdachte geuren worden waargenomen.
Om het materieel te beschermen tegen eventuele verontreinigingen moeten tijdens de baggerwerkzaamheden in ieder geval de ramen en deuren van materieel en verblijven gesloten blijven.
In andere situaties kan de betrokken veiligheidskundige op basis van de verontreiniging, de verwachte werkomstandigheden en de resultaten van de luchtkwaliteitsmetingen besluiten dat het gebruik van een filteroverdruksysteem niet noodzakelijk is.
Als er sprake is van vluchtige stoffen in (water)bodem moet uitdamping worden tegengegaan. Dit kan bijvoorbeeld door de (water)bodem onder water te zetten. Het is niet gewenst dat de beun wordt afgesloten met luiken. Als luiken toch verplicht zijn gesteld, is het risico van ophoping van gassen en dampen onder de gesloten luiken groot. Bij varen met gesloten luiken wordt dringend aangeraden de (water)bodem met vluchtige stoffen onder water te zetten. De veiligheidskundige kan bepalen dat het onder water zetten van de (water)bodem verplicht wordt gesteld. Hierbij moet rekening gehouden worden met de relatieve dichtheid van de aanwezige verontreinigde stoffen. In geval van een relatieve dichtheid kleiner dan 1, zal de verontreiniging gaan drijven op het wateroppervlak.
Men dient er rekening mee te houden dat bij het openen van de luiken opgehoopte concentraties van vluchtige stoffen vrijkomen. Voordat er gelost wordt, moet de beun tijdig en goed geventileerd worden. De luiken mogen niet worden geopend in sluizen, havens en overige locaties waar derden aan de vluchtige stoffen blootgesteld kunnen worden.
Bij het vervoer over water van ‘droge’ verontreinigde bodem in de veiligheidsklassen ‘Rood vluchtig’ en ‘Zwart vluchtig’ moeten de bedieningshut en de accommodatie beschikken over dezelfde voorzieningen als het transportmaterieel dat wordt gebruikt conform de geldende veiligheidsklasse voor werken in den droge.
Bij ‘droge’ bodem die is verontreinigd met niet-vluchtige stoffen moet stofvorming worden tegengegaan. Als er sprake is van vluchtige stoffen moet uitdamping worden tegengegaan.
De afvoer van waterbodem via (pers)leidingen verloopt in een gesloten systeem. Risico’s van blootstelling aan verontreinigende stoffen zijn hierbij niet aanwezig. Het treffen van maatregelen anders dan bij onderhoud en/of calamiteiten is dan ook niet noodzakelijk. In het geval van onderhoud moet er eerst worden gespoeld.
Bij het langszij komen van vaartuigen bij baggerwerktuigen wordt het ‘schoon’ betreden van de verontreinigde zone beperkt door vooraf goed af te spreken dat de duwboot of vlet altijd aan de schone (schoongemaakte) zijde van het baggervaartuig aanlegt.
Wat betreft het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen drie situaties worden onderscheiden:
  • Bij werkzaamheden in en met verontreinigde (water)bodem, zoals het schoonmaken van materieel of het verplaatsen van baggerroosters (bij voorkeur machinaal), moet gewerkt worden met overall, rubberlaarzen, handschoenen en eventueel met adembescherming bij stof- of aerosolvorming/damp.
  • Als een medewerker bij de schaft of aan het einde van de werkdag van de werkplek (verontreinigde zone) via sanitaire voorzieningen naar het verblijf loopt of vice versa, kan worden volstaan met het gebruik van rubberlaarzen als er op dat moment geen blootstelling mogelijk is door werkzaamheden van anderen en het dek is schoongemaakt.
  • Bij het ‘verhalen’ (verplaatsen) van de bak moet gewerkt worden met overall, rubberlaarzen en handschoenen.
Bij extremere situaties, zoals bij het gebruik van een waterjet op een bakkenzuiger, bepaalt de betrokken veiligheidskundige of adembescherming en/of andere methoden moeten worden toegepast. Afwijken van de voorgeschreven middelen is alleen toegestaan als dit door de veiligheidskundige schriftelijk is onderbouwd.
Het ontgravingsmaterieel moet zijn uitgerust met open treeplanken en een communicatiemiddel. Om vervuiling binnen de cabine te voorkomen, moet het schoeisel waarmee in de verontreinigde zone wordt gelopen buiten de cabine blijven. Dit kan bijvoorbeeld door schoeisel omgekeerd op te hangen aan daartoe aangebrachte beugels of pennen. In de cabine kan de machinist andere schoenen dragen, waarmee hij het materieel kan bedienen.