Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

ASVV 2021
Deze tekst is gepubliceerd op 25-10-12

Afwatering

Afwatering is het afvloeien van het water dat op een wegverharding is terechtgekomen. De weg moet een zodanig dwarsprofiel hebben dat dit snel kan gebeuren. Bij droog weer is in een rechtstand een volkomen vlak en horizontaal wegdek ideaal. Bij regen kunnen zich dan echter plassen vormen, wat bezwaarlijk is voor zowel het verkeer als de verharding. Om dit te ondervangen, wordt een dwarshelling aangebracht. De grootte van dit zogenoemde afschot is afhankelijk van het soort verharding (zie paragraaf 17.4.1). Op langshellingen zal het afschot uit praktische overwegingen worden gehandhaafd. In bogen moet de verkanting ten minste gelijk zijn aan het afschot zodat het water ook daar zijdelings afvloeit.
In tabel 17.4/1 staan enkele vormen an afschot.
Dit is de traditionele manier van afwatering. Het water moet naar de zijkanten van de weg richting de berm. Indien kantopsluiting aanwezig is, wordt het water via kolken afgevoerd. Tegenwoordig is het mogelijk om waterrinfiltrerende verhardingen en/of doorlatende voegen toe te passen die een grote afvoercapaciteit hebben, waardoor aparte kolken niet nodig zijn. Bij deze toepassing is het niet nodig om het water naar de zijkant van de weg te leiden en kan de verharding vlak liggen. Een andere mogelijkheid is het hol leggen van de weg om extra water te bergen op de weg. Vanwege de verkeersveiligheid is dit niet overal gewenst. Bij wegen met minder (weinig) verkeer en een lage rijsnelheid, is waterberging op de weg kansrijk.
In winkelgebieden (bijvoorbeeld voetgangersgebieden) wordt ook vaak via een molgoot naar het midden van de weg afgewaterd om te voorkomen dat bij de winkelingang hoogteverschil of plasvorming optreedt.
Tabel 17.4/1. Vormen van afschot
Benaming
Vorm
Toepassingsgebied
Tonrond profiel
elementenverharding
Dakprofiel
wegen met een rijbaan
Gewijzigd dakprofiel
asfaltwegen
Op een oor
wegen met gescheiden rijbanen
De afvoer van het water is in beginsel op vier manieren te realiseren:
1. Via goten en trottoir- of straatkolken
Binnen de bebouwde kom ligt de aanliggende verharding of berm meestal hoger dan de rijbaan. In dat geval wordt langs de opsluiting (trottoirband) een goot met trottoirkolken aangebracht. Ligt de aanliggende verharding of berm even hoog als de rijbaan, dan wordt een zogenoemde molgoot aangebracht met straatkolken (inlaat voor water aan bovenzijde). In beide gevallen wordt het water via een rioleringsstelsel verder afgevoerd. Via goten kan het water tevens naar een (groen) waterplein lopen.
2. Via de berm en sloten
Als het water via de berm moet worden afgevoerd, moet de berm iets lager liggen dan de verharding zodat het water van het wegdek afloopt naar de berm. Door verlaging van (trottoir- en opsluit)banden kan het water van de weg naar het groen afstromen. Het water wordt via de bermen afgevoerd naar de wegsloten en vervolgens verder getransporteerd. Dit draagt bij aan het tegengaan van de verdroging van de berm.
3. Via de berm
Bij het ontbreken van sloten moet het water in de berm wegzakken. De doorlatendheid van de berm moet voldoende zijn omdat er anders plassen naast en op de rand van de rijbaan kunnen ontstaan. Drainage kan noodzakelijk zijn. Deze manier van afwatering is alleen mogelijk als de grondwaterstand voldoende laag is, omdat er anders problemen kunnen ontstaan met het draagvermogen van de aardebaan en vorstindringing.
Het toepassen van wadi’s is een veelvoorkomende vorm van afwatering. In een laagte in het groen kan het regenwater zich verzamelen, waarna het in de bodem infiltreert. Vaak is een wadi beplant met gras of andersoortige vegetatie en vormt deze een buffer bij hevige regenval. Daarnaast draagt een wadi bij aan de zuivering van het water en het verminderen van hittestress en droogte. Onder de wadi kan zich een drain bevinden die bij hoge waterstanden een aanvullende drainerende functie heeft.
Een andere maatregel is het toepassen van een stedelijke infiltratiestrook. Dit is een verlaagd watervoerende plantrijke greppel naast verharding. De stedelijke infiltratiestrook is lager gelegen dan het straatprofiel en draagt bij aan het bergen en infiltreren van hemelwater en aan het verminderen van hittestress en verdroging.
4. Infiltreren
Om te voorkomen dat de bodem steeds verder verdroogt, is het beleid steeds meer gericht op het afkoppelen van verhard oppervlak (zowel van dakoppervlak als van wegoppervlak). Hemelwater dat op het wegoppervlak (of dakoppervlak) valt, wordt in dat geval niet afgevoerd via de traditionele kolken en leidingen, maar via infiltratievoorzieningen direct teruggeven aan de bodem. Op deze manier wordt grondwater aangevuld en draagt de voorziening bij aan het tegengaan van verdroging. Deze voorzieningen hebben een bepaalde bergingscapaciteit die forse neerslag tijdelijk opvangt en met enige vertraging afgeeft. Ook het toepassen van waterinfiltrerende verharding en doorgroeibare verharding draagt bij aan het tegengaan van de verdroging van de bodem.
De inrichting van de buitenruimte kan bijdragen aan het sturen van water naar locaties waar het minder tot overlast zorgt of juist gewenst is. Watersturende verkeersdrempels en verkeersplateaus, een verlaging van (trottoir-en opsluit)banden of een opening tussen de banden, kunnen het water naar een groenvoorziening of andere locatie sturen waar het water niet tot overlast leidt. Daar waar mogelijk kan het water geborgen worden op de weg. In dat geval is het van belang om hoogteverschillen aan te brengen zodat het water niet richting het particulier terrein stroomt, denk hierbij aan trottoirbanden. Aandachtspunten zijn laag/liggende voorzieningen waar watersturing ongewenst is, zoals inritten van parkeerkelders die op straatniveau aansluiten.