Maatregelen door middel van verkeerstekens
Plaatsing of verwijdering van bepaalde verkeerstekens gebeurt volgens een verkeersbesluit. Paragraaf 4.2.3 gaat in op de achtergronden en de procedures hiervan.
Deze paragraaf behandelt alleen de borden en tekens die binnen de bebouwde kom voorkomen en waarvoor een besluit moet worden genomen. Paragraaf 16.5 behandelt de verkeersborden uit categorie E (parkeren en stilstaan) vanwege hun sterke relatie met de bebouwde omgeving. In paragraaf 16.2.1.2 volgt een gedeelte dat handelt over tekens op het wegdek. Tekens op het wegdek waarvoor geen besluit nodig is, staan in paragraaf 16.2.
Wegbeheerders hebben soms de neiging om verkeersproblemen op te lossen door het plaatsen van verkeersborden. Dit heeft op veel plaatsen geleid tot een ’bordenwoud’. Niet alleen verliezen verkeerstekens dan aan overtuigingskracht, maar ook is de informatie via de verkeersborden zo groot, dat zij in veel gevallen niet meer wordt opgepakt. Het is dan veel beter om de infrastructuur aan te passen, waardoor het gewenste verkeersgedrag ook wordt bereikt. Vooral in verblijfsgebieden kunnen verkeersborden dan (volledig) achterwege worden gelaten.
Het plaatsen (of verwijderen) van verkeerstekens/borden is geen doel op zich. Twee zaken gaan hieraan vooraf. Het ontwerp en de inrichting van de weg moeten zodanig zijn, dat met de geldende verkeersregels een veilig gebruik van de weg mogelijk is. Volgens de verkeers- of gedragsregels uit het RVV [16.1] geldt dat wat met verkeersregels geregeld kan worden, niet met borden ondersteund hoeft te worden. In situaties dat het gewenst gedrag niet met een goed ontwerp of met verkeersregels kan worden afgedwongen, kunnen verkeerstekens en bebording nodig zijn om duidelijk te maken welk verkeersgedrag wenselijk is.
Vermindering van verkeerstekens leidt tot het serieuzer nemen van de resterende tekens en tot betere handhavingsmogelijkheden voor de politie. Het saneren van verkeerstekens behelst:
- Het verwijderen van onnodig of foutief aangebrachte tekens.
- Het wegnemen van de reden voor het aanbrengen van een teken, waardoor het teken kan worden verwijderd.
- Het vervangen van tekens door fysieke voorzieningen.
- Het vervangen van borden door markering.
- Bij tekens die hun uitwerking missen: het nemen van ondersteunende maatregelen of, als dat niet kan, het verwijderen van het teken.
- Het niet zichtbaar maken van een teken, wanneer het niet hoeft te worden gezien.
- Het verbeteren van de situering van tekens.
- Het vervangen van tekens die in slechte staat verkeren.
Het RVV 1990 beveelt sommige technische voorzieningen ter ondersteuning of vervanging van verkeerstekens nadrukkelijk aan.
In CROW-publicatie 345 'Kwalitatief beheer verkeersborden' [16.2] staat een operationeel stappenplan voor het beoordelen van verkeersborden en voor het afwegen en maken van keuzes op beleidsniveau.
De voorzieningenbladen behandelen de verkeersborden die slechts geplaatst mogen worden nadat het bevoegd gezag daartoe een besluit heeft genomen. Met uitzondering van de borden H1 en H2 (waarvoor een raadsbesluit verplicht is), moet het bevoegd gezag voor de plaatsing van deze verkeerstekens een verkeersbesluit nemen (zie paragraaf 7.9).
Verkeersborden zijn er in verschillende formaten. Het toe te passen formaat hangt af van de omstandigheden. In de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens [16.3] (hierna 'Uitvoeringsvoorschriften') is aangegeven dat de borden worden uitgevoerd conform de norm NEN 3381 [16.4]. Voor de maatvoering staat in de Uitvoeringsvoorschriften welke typen (uit NEN 3381) voor de uitvoering worden toegepast. In de ASVV zijn alleen de voornaamste bepalingen daaruit aangehaald.
Binnen de bebouwde kom zijn de afmetingen van de borden overeenkomstig:
- Type I: op wegen waar een maximumsnelheid geldt van 50 km/h of minder.
- Type II: op wegen waar een maximumsnelheid geldt van 70 km/h of minder.
Tabel 16.1/1. Overzicht maatvoering borden [cm] | |||
---|---|---|---|
vormgeving bord | maat | type I | type II |
rond | diameter | 60 | 80 |
driehoek | zijde | 70 | 90 |
vierkant | zijde | 60 | 80 |
rechthoekig | breedte | 40 | 60 |
hoogte | 60 | 90 | |
achthoek | hoogte | 70 | 90 |
zoneborden | breedte | 53 | 80 |
hoogte | 67 | 100 |
Van de (minimum)maat in de Uitvoeringsvoorschriften mag worden afgeweken als het bord op een parkeerterrein, verzorgingsplaats of andere verkeersruimte bestemd voor beperkt gebruik staat. Een type groter kan worden toegepast nabij onoverzichtelijke situaties of op plaatsen waar een bord niet wordt verwacht. Ook kan een type groter worden geplaatst als daaraan uit het oogpunt van waarneembaarheid behoefte bestaat.
De waarneembaarheid van verkeersborden moet dag en nacht verzekerd zijn. Volgens de Uitvoeringsvoorschriften, waarin de normen uit NEN 3381 zijn uitgewerkt:
- Moeten borden worden uitgevoerd met de oppervlakte van de afbeelding in retroreflecterend materiaal. De eigenschappen van het retroreflecterende materiaal komen minimaal overeen met klasse I van norm NEN 3381, met dien verstande dat de borden B7 en D2 minimaal conform klasse II worden uitgevoerd. In de vigerende NEN 3381 komt klasse I niet meer terug en wordt vermeld dat verkeersborden in klasse II of III en bewegwijzeringsborden in klasse III uitgevoerd moeten worden.
- Mogen niet-retroreflecterende afbeeldingen worden toegepast bij, onder meer, borden van categorie E (parkeren en stilstaan), borden G7 tot en met G10 en borden G13 en G14.
Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften gaat hierop in.
Borden zijn zodanig geplaatst dat zij het zicht op het verkeer of op verkeerstekens niet belemmeren.
Bij twee borden boven elkaar, komt het bord met het hoogste RVV-nummer boven.
Bij twee borden boven elkaar, komt het bord met het hoogste RVV-nummer boven.
Borden zijn aan de rechterzijde van de weg of boven een rijstrook geplaatst als het bord uitsluitend voor die rijstrook geldt. De hoogte van de onderkant van het bord ten opzichte van het wegdek bedraagt minimaal 2,20 meter. De hoogte mag minder zijn als het bord is geplaatst op een verkeerseiland of buiten een pad of trottoir, maar bedraagt dan ten minste 1,20 meter. Bij plaatsing van de borden boven de rijbaan bedraagt de vrije doorrijhoogte ten minste 4,50 meter en boven fiets- en voetpaden ten minste 2,50 meter. Bij tunnels, viaducten en dergelijke kan hiervan worden afgeweken.
Een bord staat ten minste buiten het profiel van vrije ruimte van de rijbaan. De Uitvoeringsvoorschriften houden voor de afstand tussen de rand van het bord en de kant van de rijbaan of de kant van de verharding bij voorkeur ten minste 0,60 meter en ten hoogste 3,60 meter aan [16.3].
Borden die in deze paragraaf zijn opgenomen, worden in het algemeen in of bij het actiepunt geplaatst. Zij moeten bij elke verharde zijweg worden herhaald als daaruit verkeer de weg mag oprijden.
Een afstandsaanduiding tot aan het actiepunt en een wegvaklengte op een onderbord worden afgerond op:
- 10 meter bij afstanden van minder dan 100 meter;
- 50 meter bij afstanden tot 300 meter;
- 100 meter bij afstanden vanaf 300 meter.
Bij afstanden van meer dan 1000 meter is de afstand in kilometers aangegeven, zo nodig met een decimaal.
De lengte van een wegvak is op een onderbord aangegeven door een getal met aan weerszijden verticaal omhoogwijzende pijlen.
Uitzonderingen op het voorgaande staan bij de afzonderlijke borden vermeld.
Voor het plaatsen van verkeersborden gelden algemene uitgangspunten. Het RVV 1990 gaat ervan uit dat de weggebruiker tot op zekere hoogte zelf in staat is te bepalen welk gedrag veilig is. De wegbeheerder heeft echter ook een verantwoordelijkheid voor het wegontwerp en de toepassing van verkeerstekens. Toch is het wenselijk dat wegbeheerders streven naar een uniforme toepassing, plaatsing en uitvoering van verkeerstekens.
Voorspelbaar verkeersgedrag wil zeggen dat routekeuze en manoeuvres voor alle verkeersdeelnemers overal en altijd begrijpelijk en eenvoudig zijn. Dit is te verwezenlijken door rekening te houden met:
- herkenbaarheid van verkeerssituaties;
- bereidheid van verkeersdeelnemers om het gewenste gedrag ook daadwerkelijk te vertonen;
- eenvoud in de inrichting van de verkeerssituaties.
Verkeersdeelnemers zijn eerder bereid het gewenste gedrag te vertonen als de regels helder, uitvoerbaar en daardoor ook acceptabel zijn. Het RVV 1990 omvat een aantal essentiële gedragsregels. Het plaatsen van verkeerstekens langs, op of boven de wegen houdt een op de situatie toegespitste verdichting van gedragsregels in. Wanneer die dichtheid te groot is, gaat dit ten koste van de begrijpbaarheid, het voorspelbaar verkeersgedrag en daarmee ook van de verkeersveiligheid. Bij het toepassen en plaatsen van verkeersborden is het dus belangrijk dat wordt gestreefd naar terughoudendheid en uniformiteit.