Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

ASVV 2021
Deze tekst is gepubliceerd op 28-10-12

Maatvoering van parkeervoorzieningen

Parkeervoorzieningen zijn in beginsel opgebouwd uit twee elementen: de parkeerplaats(en) en de parkeerweg(en). De dimensionering wordt bepaald door de eisen waaraan deze elementen afzonderlijk moeten voldoen en door de samenhang tussen beide.
De voorzieningen gaan achtereenvolgens in op:
  1. breedte van de parkeerplaats;
  2. lengte van de parkeerplaats;
  3. breedte van de parkeerweg;
  4. verband tussen breedte parkeerplaats en breedte van parkeerweg.
Ad 1. Breedte van de parkeerplaats
Een parkeerplaats is in de breedte (denkbeeldig) op te delen in de ruimte die voor het voertuig zelf nodig is en de ruimte voor het in- en uitstappen.
Voor de afmetingen van de voertuigruimte wordt in beginsel uitgegaan van het ontwerpvoertuig (zie hoofdstuk 5). De breedte van personenauto's varieert relatief sterk. De gemiddelde breedte is 1,70 meter; de 95-percentielbreedte bedraagt 1,83 meter. Ga bij langsparkeren uit van de 95-percentielbreedte.
Als wordt aangenomen dat bij haaks en gestoken parkeren de grotere en kleinere auto's zich gelijkmatig over de parkeerplaatsen verdelen, kan voor de breedte van de voertuigruimte de gemiddelde voertuigbreedte worden aangehouden. Houd bij locaties waar veel grote personenauto's te verwacht zijn, de 95-percentielbreedte aan. Bedenk daarbij dat bedrijfsbusjes wettelijk gezien ook in de categorie personenauto vallen, dus ook bij parkeervoorzieningen.
De breedte van de in- en uitstapruimte wordt bepaald door het ruimtebeslag van geopende portieren, het lopen rondom de auto, het in- en uitladen van goederen, enzovoort. Deze breedte bedraagt 0,65 à 0,90 meter voor personenauto's en 1,00 à 1,50 meter voor vrachtauto's en bussen.
Bij langsparkeren hoeft met de in- en uitstapruimte geen rekening te worden gehouden, tenzij een verticale wand of een hoge groenvoorziening aanwezig is. Voor obstakelvrees ten opzichte van de kant (bijvoorbeeld trottoirband) bedraagt de aan te houden breedte 0,05 à 0,25 meter voor personenauto's en 0,25 à 0,50 meter voor bussen en vrachtauto's. In de maatvoering is rekening gehouden met een bepaalde kans op beschadiging aan de portieren (hoe smaller de maatvoering, hoe groter de kans op beschadiging).
Voor parkeergarages is de NEN 2443 [10.10] van toepassing.
[ link ]

Figuur 10.8/2. Opdeling van parkeerplaatsen

Het parkeren van motorfietsen vergt bij gebruik van de middenstandaard veel inspanning van de berijder. De hiervoor benodigde 'in- en uitstapruimte' bedraagt bij alle opstellingen ten minste 0,50 meter.
De totale breedte van parkeerplaatsen (voertuigruimte) voor de verschillende voertuigen staat in tabel 10.8/1.
Tabel 10.8/1. Breedte parkeerplaats voor verschillende voertuigen
Bij haaks of gestoken parkeren Bij langsparkeren
Motorfietsen 1,50 m 1,50 m
Personenauto's 2,50 m 2,00 m
Bussen en vrachtauto's 4,00 m 3,00 m
Gedetailleerde maatvoering van parkeervoorzieningen is opgenomen in de voorzieningenbladen in hoofdstuk 11, 12 en 15.
De benodigde manoeuvreerruimte bepaalt mede de keuze van de breedtemaat (zie hierna). Ook het aantal parkeerwisselingen speelt een rol. Aan kortparkeerders (bijvoorbeeld bezoekers van winkelcentra of openbare gebouwen) moet meer comfort en dus ruimte worden geboden dan aan langparkeerders (bijvoorbeeld bewoners of personeel van bedrijven). Dit geldt ook voor bussen en vrachtauto's.
Ad 2. Lengte van de parkeerplaats
De lengte van de parkeerplaats bij haaks parkeren staat in tabel 10.8/2 (afgerond op een halve meter, met uitzondering van een parkeervak voor een personenauto op een terrein of in een parkeergarage, want daarvoor geldt de NEN2443 [10.31]).
Tabel 10.8/2. Lengte parkeerplaats bij haaks parkeren voor verschillende voertuigen
Motorfiets 2,50 m
Personenauto 5,13 m
Autobus (ongeleed) 13,00 m
Vrachtauto (ongeleed) 13,00 m
Trekker + oplegger 18,00 m
Vrachtauto + aanhangwagen 19,50 m
De benodigde lengte van een parkeerplaats is bij gestoken parkeren gelijk aan die van het ontwerpvoertuig, vermeerderd met een speelruimte van circa 0,30 meter voor personenauto's en van circa 1,00 meter voor bussen en vrachtauto's, loodrecht op de parkeerweg gemeten.
Houd bij parkeerplaatsen voor personenauto's rekening met overstek aan voor- of achterzijde. De begrenzing (bijvoorbeeld trottoirband) mag daarvoor geen groter hoogteverschil hebben dan 0,12 meter. De lengte van de parkeerplaats kan dan met circa 0,50 meter worden verminderd. Dit gaat dan wel ten koste van de ruimte voor de voetgangers op het aangrenzende voetpad. Voor voetgangers moet in een dergelijke situatie 1,80 meter beschikbaar blijven. Zie paragraaf 11.2.7.
De noodzakelijke manoeuvreerruimte bepaalt mede de lengte van een langsparkeerplaats (zie figuur 10.8/6). De benodigde lengte is bij een achterwaartse parkeermanoeuvre kleiner. Hoewel de achterwaartse parkeermanoeuvre moeilijker is en bij voorkeur wordt vermeden, worden parkeerplaatsen uit capaciteitsoverwegingen toch veelal daarop gedimensioneerd. Afhankelijk van deze keuze en van het aantal parkeerwisselingen is een lengte van 6,00 à 7,00 meter nodig.
Ad 3. Breedte van de parkeerweg
De breedte van de parkeerweg is bij voorkeur zodanig dat de parkeermanoeuvre in een keer kan worden uitgevoerd (zonder te steken). De benodigde ruimte is afhankelijk van:
  • het ontwerpvoertuig;
  • de parkeerhoek;
  • voorwaarts of achterwaarts parkeren;
  • de breedte van de parkeerplaats.
In veel gevallen noodzaken andere eisen (bijvoorbeeld van de brandweer) tot een grotere breedte dan alleen voor het maken van de parkeermanoeuvre nodig is.
Naarmate de parkeerhoek kleiner is, is er minder ruimte nodig, zie figuur 10.8/3.
[ link ]

Figuur 10.8/3. Verschil in manoeuvreerruimte bij parkeerhoeken van 60º en 90º

Door de stuureigenschappen van de voertuigen vereist achteruit gestoken parkeren een minder brede parkeerweg dan voorwaarts bij dezelfde parkeerhoek (zie figuur 10.8/4).
[ link ]

Figuur 10.8/4. Verschil in manoeuvreerruimte bij achter en voorwaarts gestoken parkeren

Voor bussen en vrachtauto's is achteruitrijden om veiligheidsredenen bezwaarlijk (geen of gering zicht achter het voertuig). Het achteruitrijden met gelede voertuigen vergt veel stuurkunst. Ontwerp parkeervoorzieningen voor deze voertuigtypen daarom zodanig, dat de parkeerplaatsen in voorwaartse richting kunnen worden opgereden en bij voorkeur ook zo kunnen worden verlaten. Wanneer bussen en vrachtauto's toch achteruit moeten parkeren, heeft het de sterke voorkeur dat het mogelijk is om links achteruit te kunnen rijden (beter zicht op dwangpunten).
Bij langsparkeren is de richting van de parkeermanoeuvre nauwelijks van invloed op de benodigde breedte van de parkeerweg, zie figuur 10.8/5.
[ link ]

Figuur 10.8/5. Verschil in benodigde manoeuvreerruimte bij achter en voorwaarts langsparkeren

Ad 4. Verband tussen breedte parkeerplaats en breedte parkeerweg
Er is een verband tussen de afmetingen van de parkeerplaats en de breedte van de parkeerweg, zie figuur 10.8/6. Bij langsparkeren is dit verband minder van invloed omdat de beschikbare breedte meestal groter is dan de benodigde ruimte voor de parkeermanoeuvre.
[ link ]

Figuur 10.8/6. Bij bredere parkeerplaatsen voor haaks parkeren kan worden volstaan met een smallere parkeerweg