Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

ASVV 2021
Deze tekst is gepubliceerd op 15-10-12

Procedure verkeersbesluit

Voor het plaatsen en verwijderen van bepaalde verkeerstekens is een verkeersbesluit noodzakelijk. Artikel 15 WVW 1994 regelt dat een verkeersbesluit genomen moet worden [4.10]. Artikel 12 BABW vermeldt de categorieën borden en tekens waarvoor een verkeersbesluit noodzakelijk is [4.12].
In het algemeen is de vuistregel dat een verkeersbesluit nodig is:
  • Als door de plaatsing of verwijdering van de verkeerstekens en onderborden een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd.
  • Als maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van de weg of het weggedeelte gebruik kan maken.
Het gaat hierbij om plaatsing van verkeerstekens op of langs wegen die openstaan voor het openbaar verkeer. ‘Voor het openbaar verkeer openstaand’ wil zeggen dat een weg feitelijk door iedereen, zonder werkelijke belemmeringen kan worden gebruikt. Een weg voldoet niet aan deze criteria als er sprake is van toelatingsselectie (portier of pasjessysteem). Het parkeerterrein dat afgesloten is met een slagboom maar waarop iedereen die een kaartje koopt gewoon wordt toegelaten, is dus wel een voor het openbaar verkeer openstaande weg. Aanduidingen als ‘eigen weg’, ‘privéterrein’ of iets dergelijks veranderen niet de status van voor het openbaar verkeer openstaand.
Verkeersbesluiten voor andere wegen dan wegen in beheer en onderhoud van het Rijk, provincie of waterschap (bijvoorbeeld universiteit, ziekenhuis, vliegveld, recreatiegebied), worden genomen door burgemeester en wethouders of een door de raad ingestelde commissie (artikel 18 WVW 1994) [4.10].
In het algemeen is er geen verkeersbesluit nodig bij de volgende situaties:
  • Als het verkeersteken wordt geplaatst of verwijderd als er al een verkeersregel van toepassing is, of als de situatie al met een ander verkeersteken geregeld is.
  • Als het verkeersteken een infrastructurele maatregel dient, ter ondersteuning van een verkeersregel, of een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt.
Het BABW bevat de basisregels voor verkeersbesluiten [4.12]. Daarnaast zijn er onder meer regels voor de gehandicaptenparkeerkaart en voor verkeersregelaars en verkeersbrigadiers. In de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens zijn regels opgenomen voor het plaatsen/aanbrengen en verwijderen van verkeerstekens (borden, lichten en tekens op het wegdek) [4.13]. Voor verkeerslichten zijn bijzondere bepalingen opgenomen in de ‘Regeling verkeerslichten’ [4.16].
In artikel 12 BABW is opgenomen voor welke borden en verkeerstekens op het wegdek een verkeersbesluit moet worden genomen.
In het BAWB staan tevens inhoudelijke en aanvullende procedurele regels. Enkele belangrijke aspecten daaruit zijn hierna kort aangegeven. Als een grotere impact van het verkeersbesluit verwacht wordt, kan men kiezen om een zogenoemde voorbereidingsprocedure te volgen (zie ook paragraaf 4.6.2).
In artikel 21 BABW staat dat verkeersbesluiten onderbouwd moeten zijn en dat het doel van het besluit aangegeven moet zijn. In ieder geval moet zijn opgenomen welke van de belangen uit artikel 2 WVW 1994 ten grondslag liggen aan het besluit en dat verschillende belangen afgewogen zijn.
De artikelen 23, 24 en 25 uit het BABW bevatten regels voor overleg dat vanuit de beginselen van behoorlijk bestuur moet worden gevoerd. Artikel 24 bevat de verplichting om overleg te voeren met de politie. Daarbij zal met name de handhaving naar voren komen. Er kan niet van worden uitgegaan dat de politie administratieve/juridische maatregelen zomaar handhaaft. Strikt genomen hoeft de wegbeheerder het advies van de politie niet te volgen. Een dergelijke afwijking van het advies van de politie moet dus goed doordacht zijn.
Bekendmaking van verkeersbesluiten vindt plaats door een mededeling in de Staatscourant (artikel 26 BABW). Er zijn twee momenten wanneer een besluit van kracht wordt. De meeste besluiten worden van kracht nadat ze bekend zijn gemaakt (artikel 3:40 Awb). Een uitzondering daarop is een besluit voor een infrastructurele maatregel. Artikel 27 BABW vermeldt dat deze verkeersbesluiten zes weken na bekendmaking van kracht worden.
Voor het aantekenen van bezwaar en (administratief) beroep zijn de regels uit de Algemene wet bestuursrecht van toepassing [4.17]. De termijn voor het instellen van bezwaar of beroep is zes weken (artikel 6:7 Awb). In eerste instantie kan een belanghebbende bezwaar aantekenen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. De meeste verkeersbesluiten worden door of namens het college van burgemeester en wethouders genomen.
Voordat het bestuursorgaan (veelal de wegbeheerder) kan beslissen op het bezwaar, stelt het de belanghebbende in de gelegenheid om te worden gehoord (artikel 7:2 en 7:3 Awb). Er moet binnen zes weken over het bezwaarschrift worden besloten. Alleen als er een speciale adviescommissie is ingesteld op grond van artikel 7:13 Awb, moet binnen tien weken besloten worden over het bezwaarschrift.
Tegen het besluit op het bezwaar, kan de belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank (artikel 20 WVW en 8:1 Awb). De behandeling van het beroep door de rechtbank is uitgewerkt in afdeling 8:2 van Awb. De beroepsprocedure eindigt als de rechter (mondeling of schriftelijk) uitspraak heeft gedaan.
Het indienen van bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 Awb). Dit betekent dat het besluit gewoon in werking treedt, ook als bezwaar is aangetekend. Om de inwerkingtreding te voorkomen, kan de belanghebbende een verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de president van de rechtbank, waarin verzocht wordt om schorsing van het genomen besluit (artikel 8:81 Awb). Voorwaarde is wel dat er een spoedeisend belang is om de inwerkingtreding aan te houden. De beslissing van de president van de rechtbank over de voorlopige voorziening is een zelfstandig besluit en heeft geen gevolgen voor beslissingen van de rechter in de beroepsprocedure. Tegen de beslissing over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. Bij een positieve beslissing over de voorlopige voorziening beslist de rechter tevens over de duur van de voorlopige voorziening (eventueel tot definitieve inwerkingtreding van het besluit).
Tegen de uitspraak van de rechter kan de belanghebbende (en het betreffende bestuursorgaan) hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 37 Wet RvS) [4.18]. Ook hier kan om een voorlopige voorziening worden verzocht als een spoedeisend belang aan de orde is (tenzij een eerdere voorlopige voorziening nog geldt).
Er zijn voor verkeersbesluiten geen wettelijke regels die de wegbeheerder voorschrijven hoe een voorbereidingsprocedure doorlopen moet worden. De gemeente, de provincie of het waterschap mag zelf beslissen of dit in een specifiek geval gewenst is; het is dus niet verplicht. Echter, indien het een omstreden verkeersbesluit betreft dat ingrijpende gevolgen heeft voor grote aantallen belanghebbenden, wordt wel aangeraden om een voorbereidingsprocedure te volgen (vaak op grond van afdeling 3.4 Awb). Dit in verband met de zorgvuldigheid en een goede afweging van belangen. Artikel 3.2 van de Awb schrijft wel voor dat het bestuursorgaan altijd de nodige kennis omtrent relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Een voorbereidingsprocedure kan hieraan bijdragen.
De voorbereidingsprocedure op grond van afdeling 3.4 Awb is als volgt:
  1. Openbare kennisgeving.
  2. Terinzagelegging van ontwerpbesluit voor ten minste vier weken.
  3. Gelegenheid bieden voor belanghebbenden om naar keuze een mondelinge of schriftelijke zienswijze naar voren te brengen (verslag maken van mondelinge zienswijzen).
Na de voorbereidingsprocedure neemt de gemeente het daadwerkelijke verkeersbesluit. Het voordeel van het volgen van de voorbereidingsprocedure is dat de belanghebbenden bekend zijn. In afwijking van de regels voor bezwaar en beroep bij een ‘normaal’ verkeersbesluit moet na een voorbereidingsprocedure direct beroep bij de rechter worden aangetekend.