Type
Er zijn vier typen markering:
- lengtemarkering;
- dwarsmarkering;
- pijlmarkering;
- overige markering: verdrijfstrepen, puntstukken en witte vlakken, symbolen en verkeerstekens.
Markeringen in lengterichting en in dwarsrichting hebben vrijwel altijd een gebiedende of geleidende werking; het aanbrengen ervan is vaak noodzakelijk. Pijl- en overige markeringen hebben veelal een dienstverlenende en informatieverschaffende functie. De toepassing ervan moet kritisch worden beschouwd; dit geldt vooral voor herhalingen van dezelfde markering.
Ad 1. Lengtemarkering
Lengtemarkering is een van de basiskenmerken. De toepassing hiervan bij de verschillende wegcategorieën is beschreven in paragraaf 10.2. Markeringen in lengterichting, ook lengtemarkeringen genoemd, zijn wegmarkeringen die in het algemeen evenwijdig lopen aan de wegas. Ze kunnen als volgt onderverdeeld worden:
Lengtemarkering is een van de basiskenmerken. De toepassing hiervan bij de verschillende wegcategorieën is beschreven in paragraaf 10.2. Markeringen in lengterichting, ook lengtemarkeringen genoemd, zijn wegmarkeringen die in het algemeen evenwijdig lopen aan de wegas. Ze kunnen als volgt onderverdeeld worden:
- as- en deelstrepen (gebiedende en geleidende markering);
- kantstrepen (geleidende markering).
Vaak wordt ook onderscheid gemaakt tussen doorgetrokken strepen (gebiedend) en onderbroken strepen (geleidend). In figuur 16.2/1 staan de verschillende basisvormen van lengtemarkeringen.
[ link ]
Figuur 16.2/1 Basisvormen lengtemarkering
Vaak is er een onderscheid tussen doorgetrokken strepen en onderbroken strepen. Een doorgetrokken streep is in beginsel gebiedend. Onderbroken strepen zijn alleen geleidend.
Volgens artikel 76 RVV 1990 heeft een doorgetrokken streep de volgende betekenissen:
Op gebiedsontsluitingswegen kunnen omwille van de duidelijkheid twee doorgetrokken strepen op de as van de weg worden toegepast.
Om verwarring te voorkomen, moeten op wegvakken geen doorgetrokken strepen met een lengte tussen de 10 en 20 meter worden toegepast.Bij doorgetrokken strepen in lengterichting kunnen afwateringsproblemen ontstaan wanneer markeringsmateriaal met een dikte van meer dan 1 millimeter is gebruikt, bijvoorbeeld thermoplastisch materiaal. Water, dat tegen de randen van dit materiaal kan blijven staan, levert aquaplaning of opvriezingsgevaar op voor de weggebruiker. Aanbevolen wordt daarom om bij toepassing van dit materiaal de doorgetrokken strepen op regelmatige afstanden te onderbreken (bijvoorbeeld om de 1,0 meter) door het aanbrengen van een afwateringssleuf van 30 tot 50 millimeter breed.
- Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, mag niet worden overschreden. Bestuurders mogen zich niet links van een doorgetrokken streep bevinden als die streep is aangebracht tussen rijstroken of paden met verkeer in beide richtingen.
- Het eerste lid is niet van toepassing:
a. Als de streep wordt overschreden om een naast de gevolgde rijstrook gelegen vluchthaven, vluchtstrook of spitsstrook te bereiken of te verlaten;
b. Als aan de zijde vanwaar men de streep overschrijdt een onderbroken streep is aangebracht;
c. Op bestuurders die een fietsstrook mogen gebruiken als er tussen die fietsstrook en de ernaast gelegen rijstrook een doorgetrokken streep is aangebracht.
Juridisch gezien is een enkele doorgetrokken streep voldoende. Er is geen onderscheid tussen een dubbele doorgetrokken streep of een enkele doorgetrokken streep.
Een doorgetrokken streep kan zijn:
Een doorgetrokken streep kan zijn:
- een asstreep aansluitend op een stopstreep bij verkeerslichten;
- lengte 20 meter; - mag niet overschreden worden. - een deelstreep in de verkeersruimte ter begrenzing van opstel- of rijstroken nabij kruispunten1);
- lengte 10 meter (bij 50 km/h) of 15 meter (bij > 50 km/h); - mag overschreden worden. - een as- of deelstreep in de verkeersruimte;
- langer dan 20 meter; - mag niet overschreden worden. - een kantstreep ter begrenzing van verkeersruimte (rijbaan);
- langer dan 20 meter; - mag overschreden worden.
Op gebiedsontsluitingswegen kunnen omwille van de duidelijkheid twee doorgetrokken strepen op de as van de weg worden toegepast.
Om verwarring te voorkomen, moeten op wegvakken geen doorgetrokken strepen met een lengte tussen de 10 en 20 meter worden toegepast.
As-, kant- en deelstrepen kunnen worden uitgevoerd als waarschuwingsstrepen als de overschrijding ervan een verhoogd risico met zich meebrengt. De onderbroken streep bestaat uit afzonderlijke strepen van 1 meter met onderbrekingen van 3 meter, waarschuwingsstrepen zijn elk 3 meter lang met onderbrekingen van 1 meter. Breng onderbroken strepen altijd in een patroon van 12 meter aan.
Als een doorgetrokken en een onderbroken streep dicht naast elkaar zijn aangebracht, is de onderbroken streep altijd uitgevoerd als waarschuwingsstreep.
Als een doorgetrokken en een onderbroken streep dicht naast elkaar zijn aangebracht, is de onderbroken streep altijd uitgevoerd als waarschuwingsstreep.
In figuur 16.2/1 staat een overzicht van de lengtemarkeringen.
Aan as-, deel- en kantstrepen worden de volgende eisen gesteld:
Een suggestiestrook is een weggedeelte langs de rand van een rijbaan dat door een onderbroken streep van de rijbaan is gescheiden.
- De strepen worden zo aangebracht dat zij voor het verkeer duidelijk als zodanig kenbaar zijn.
- De breedte van de strepen bedraagt ten minste 0,10 meter. Conform BABW, hoofdstuk IV, paragraaf 1 mag in afwijking hiervan de breedte van de kantstreep 0,05 meter bedragen als deze is aangebracht ter markering van de rechterzijde, respectievelijk linkerzijde, van de vluchtstrook als de vluchtstrook aan de rechterzijde, respectievelijk linkerzijde, van de weg is gelegen en deze vluchtstrook kan worden opengesteld als spitsstrook.
- De lengte van de doorgetrokken as- of deelstreep bedraagt ten minste 20 meter.
Type markering Breedte [m] As-, scheidingsstreep
- GOW70
- GOW50
- ETW30
0,15
0,10
n.v.tDeelstreep
- GOW70
- GOW50
- ETW30
0,10
0,10
n.v.tKantstreep 1)
- GOW70
- GOW50
- ETW30
0,15
0,10
n.v.t1) alleen van toepassing in situaties zonder kantopsluiting
Bij gebiedsontsluitingswegen worden bij voorkeur opsluitbanden toegepast. Als alternatief is kantmarkering mogelijk in de volgende situaties:
De kantstreep wordt niet op de kant van de verharding aangebracht omdat dit zelden een strakke lijn oplevert en er bovendien kans bestaat op grotere vervuiling en overgroei.
- Bij een gebiedsontsluitingsweg 70 km/h wordt een onderbroken kantlijn toegepast als aan de rechterzijde een berm met gras aanwezig is.
- Bij een gebiedsontsluitingsweg 50 km/h wordt geen kantmarkering toegepast. Een uitzondering geldt voor situaties met gras aan de rechterzijde in geval van gevaar/talud/geen verlichting, dan mag kantmarkering toegepast worden.
De kantstreep wordt niet op de kant van de verharding aangebracht omdat dit zelden een strakke lijn oplevert en er bovendien kans bestaat op grotere vervuiling en overgroei.
Een suggestiestrook is een weggedeelte langs de rand van een rijbaan dat door een onderbroken streep van de rijbaan is gescheiden.
Suggestiestroken worden gebruikt om de weg visueel te versmallen. Dit kan een snelheidsremmend effect hebben.
Ad 2. Dwarsmarkering
Dwarsmarkeringen zijn markeringen waarvan de richting in beginsel een rechte hoek maakt met de as van de weg. Ze zijn onderverdeeld in:
Dwarsmarkeringen zijn markeringen waarvan de richting in beginsel een rechte hoek maakt met de as van de weg. Ze zijn onderverdeeld in:
- Driehoeks- of haaientandmarkeringen (gebiedend), zie paragraaf 16.2.19.
- Stopstrepen (gebiedend). Waar naast de rijbaan bord B7 is geplaatst, moet een stopstreep van 0,30 m breed zijn aangebracht. Bij verkeerslichten bestaan stopstrepen uit een of twee strepen naast elkaar.
- Oversteekplaatsen (gebiedend, geleidend en serviceverlenend). Bij de oversteekplaatsen is een aantal typen te onderscheiden, deze staan in paragraaf 16.2.34, 16.2.35, 16.2.36,16.2.37, 16.2.40 en 16.2.41. Een voetgangersoversteekplaats (zebra) is een markering waarvoor een verkeersbesluit nodig is; zie hiervoor paragraaf 16.2.39.
- Overige dwarsmarkering, zoals inleiding bebouwde kom en zones.
In figuur 16.2/2 staan de verschillende basisvormen van dwarsmarkeringen.
[ link ]
Figuur 16.2/2 Basisvormen dwarsmarkeringen
Ad 3. Pijlmarkering
Onder pijlmarkeringen wordt verstaan: in een rijstrook aangebrachte pijlen die het verkeer in de desbetreffende rijstrook de verplichting geven de aangeduide richting(en) of rijstrook te volgen. De pijlen worden zo geplaatst dat weggebruikers de gewenste rijstrook kunnen gaan volgen zonder het overige verkeer in gevaar te brengen of onnodig te hinderen. Pijlmarkeringen worden alleen aangebracht in rijstroken die daadwerkelijk bestemd zijn voor de aangegeven richting(en) (uitgezonderd antispookrijpijl).
Er zijn normale en bijzondere pijlmarkeringen. Normale pijlmarkeringen hebben een gebiedende functie en bestaan uit de rechtuitpijl, de afbuigende pijl of een combinatie van beide, zie hiervoor paragraaf 16.2.9. Bijzondere pijlmarkeringen hebben eveneens een gebiedende functie, maar daarnaast gaat er een informatieve werking vanuit. Bijzondere pijlmarkeringen zijn onder andere pijl met brug- of tunnelsymbool, afbuigende pijl met hamerkopsymbool, dubbele afbuigende pijl en rotondepijl, zie hiervoor paragraaf 16.2.10, 16.2.11, 16.2.12 en 16.2.13.
Onder pijlmarkeringen wordt verstaan: in een rijstrook aangebrachte pijlen die het verkeer in de desbetreffende rijstrook de verplichting geven de aangeduide richting(en) of rijstrook te volgen. De pijlen worden zo geplaatst dat weggebruikers de gewenste rijstrook kunnen gaan volgen zonder het overige verkeer in gevaar te brengen of onnodig te hinderen. Pijlmarkeringen worden alleen aangebracht in rijstroken die daadwerkelijk bestemd zijn voor de aangegeven richting(en) (uitgezonderd antispookrijpijl).
Er zijn normale en bijzondere pijlmarkeringen. Normale pijlmarkeringen hebben een gebiedende functie en bestaan uit de rechtuitpijl, de afbuigende pijl of een combinatie van beide, zie hiervoor paragraaf 16.2.9. Bijzondere pijlmarkeringen hebben eveneens een gebiedende functie, maar daarnaast gaat er een informatieve werking vanuit. Bijzondere pijlmarkeringen zijn onder andere pijl met brug- of tunnelsymbool, afbuigende pijl met hamerkopsymbool, dubbele afbuigende pijl en rotondepijl, zie hiervoor paragraaf 16.2.10, 16.2.11, 16.2.12 en 16.2.13.
Ad 4. Overige markeringen
Overige markeringen worden onderverdeeld in:
Verdrijfstrepen zijn verkeersstrepen die op een weggedeelte onder een schuine hoek met de rijrichting zijn aangebracht met het doel het verkeer naar een ander rijbaangedeelte te leiden. Het samenstel van twee of meer verdrijfstrepen vormt het verdrijvingsvlak. Verdrijfstrepen worden aangebracht ter accentuering van de beëindiging van een rijstrook of ter inleiding van een extra rij- of opstelstrook. In artikel 77 van het RVV 1990 is een verbod opgenomen om van vlakken met verdrijfstrepen gebruik te maken (dit verdrijvingsvlak wordt voorafgegaan door verdrijfpijlen). Daarnaast komen verdrijfstrepen (zonder toevoeging van verdrijfpijlen) voor ter inleiding van ontwerpelementen als linksafvakken, middengeleiders, rijbaansplitsingen en verkeersdruppels. Verdrijvingsvlakken moeten zo min mogelijk worden toegepast, uit het oogpunt van verkeersveiligheid gaat de voorkeur uit naar fysieke verhogingen.
Overige markeringen worden onderverdeeld in:
- verdrijfstrepen;
- puntstukken en witte vlakken;
- symbolen en verkeerstekens.
Verdrijfstrepen zijn verkeersstrepen die op een weggedeelte onder een schuine hoek met de rijrichting zijn aangebracht met het doel het verkeer naar een ander rijbaangedeelte te leiden. Het samenstel van twee of meer verdrijfstrepen vormt het verdrijvingsvlak. Verdrijfstrepen worden aangebracht ter accentuering van de beëindiging van een rijstrook of ter inleiding van een extra rij- of opstelstrook. In artikel 77 van het RVV 1990 is een verbod opgenomen om van vlakken met verdrijfstrepen gebruik te maken (dit verdrijvingsvlak wordt voorafgegaan door verdrijfpijlen). Daarnaast komen verdrijfstrepen (zonder toevoeging van verdrijfpijlen) voor ter inleiding van ontwerpelementen als linksafvakken, middengeleiders, rijbaansplitsingen en verkeersdruppels. Verdrijvingsvlakken moeten zo min mogelijk worden toegepast, uit het oogpunt van verkeersveiligheid gaat de voorkeur uit naar fysieke verhogingen.
Puntstukken en witte vlakken hebben hoofdzakelijk een geleidende functie. Puntstukken worden toegepast als inleidende markering van rijbaansplitsingen of -verdubbelingen, verkeersgeleiders en verkeersdruppels, splitsingspunt van de in- en uitrijstroken, doorgaande rijstroken en een samenvoeging. Witte vlakken worden toegepast als geleidende markering bij het einde van opstelstroken voor rechts afslaand (en soms ook links afslaand) verkeer op kruispunten en bij aansluitingen. Een bijzondere vorm van een wit vlak is de 'geverfde' verkeersdruppel, zie paragraaf 16.2.23.
De functie van symbolen en verkeerstekens is informatief, maar wel zeer belangrijk. Voorbeelden zijn de voorwaarschuwingsdriehoek, het fietssymbool (dat ook een gebiedende werking kan hebben), het tunnelsymbool, of symbolen voor mensen met een mobiliteitsbeperking of ter attendering op kinderen.
Op een kruispunt met een voorrangsmaatregel uitgevoerd met bord B6, mag ter ondersteuning een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek worden aangebracht. Dit wordt aanbevolen op verkeersaders waarbij de voorrang ophoudt. Als de weg smaller is dan 4,00 meter en toch in twee richtingen wordt bereden, is er onvoldoende ruimte voor een voorwaarschuwingsdriehoek. Uitritten vanuit een particulier terrein die door de weggebruiker niet als zodanig worden ervaren, worden van een driehoek voorzien als ondersteuning van de voorrangsregeling met borden. Hoewel op erftoegangswegen in principe geen voorrang is ingesteld, is in bepaalde gevallen sprake van een voorrangssituatie (bijvoorbeeld bij de aansluiting op een gebiedsontsluitingsweg) en kan de driehoek worden toegepast.
Fietssymbolen zijn op het wegdek aangebracht bij fietsstroken, bij opstelstroken voor fietsers op met verkeerslichten geregelde kruispunten en bij een zogenoemde opgeblazen fietsopstelstrook (OFOS). Van het fietssymbool gaat een gebiedende werking uit. Een fietssymbool op het wegdek impliceert een juridische status van de afgescheiden ruimte.
Een fietsstrook is een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht. Het fietssymbool is op regelmatige afstand herhaald (50-100 meter). Deze stroken zijn uitsluitend bestemd voor fietsverkeer. Bestuurders van andere voertuigen mogen dus niet gebruikmaken van de fietsstrook. De verharding van een fietsstrook is in de kleur rood om het onderscheid met rijstroken te accentueren. Fietsers mogen de doorgetrokken streep overschrijden om bijvoorbeeld in te halen.
In het algemeen zijn woord- en getalmarkeringen beperkt tot de woorden STOP, (LIJN)BUS, (SCHOOL)ZONE en TAXI en de getallen van ter plaatse geldende snelheidsmaxima. In het RVV 1990 [16.1] staat:
- Een busbaan is een rijbaan waarop het woord 'BUS' of 'LIJNBUS' is aangebracht.
- Een busstrook is een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop het woord 'BUS' of 'LIJNBUS' is aangebracht.
- Busbanen en busstroken waarop het woord 'BUS' is aangebracht, mogen slechts worden gebruikt door de bestuurders van een lijnbus en bestuurders van een autobus. Busbanen en busstroken waarop het woord 'LIJNBUS' is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door de bestuurders van een lijnbus.
Een zonepoort bij erftoegangswegen geeft de maximumsnelheid in het achterliggend gebied aan. De zonepoort vormt een ondersteunende maatregel en moet met bebording worden ondersteund. De zonepoort wordt uitgevoerd met de geldende snelheid (30 km/h) en lijnen over de volledige breedte van de weg of tot aan de aanwezige kantstreep. De lijnen hebben een ongelijke breedte om verwarring met een stropstreep te voorkomen.
In tabel 16.2/2 staan de verschillende basisvormen van symbool-, tekst- en vlakmarkeringen.
Tabel 16.2/2. Basisvormen symbool- en tekstmarkeringen
Classificatie | Basisvormen | Toepassing |
Pijlmarkering | | rijstroken bestemd voor een of meer verkeersrichtingen |
Verdrijfstrepen | | afgestreepte weggedeelten |
Puntstukken en witte vlakken | | obstakels, divergentie-/convergentiepunten, invoeg-/uitvoegstroken en dergelijke |
Symbolen en verkeerstekens: | ||
| ter ondersteuning van bord B6 | |
| fietssymbool | |
| | woord- en getalmarkering |
| | aanduiden maximumsnelheid van achterliggend gebied |
| aanduiden zone (basis)school |
Binnen vlakmarkering is er waarschuwingsmarkering. Waarschuwingsmarkering heeft in het algemeen een informatieve en attenderende werking. Voorbeelden van waarschuwingsmarkering zijn:
- psychobremsen: witte dwarsstrepen waarmee komgrenzen kunnen worden ingeleid.
- 30 km/h-markering: dubbele dwarsstrepen bij in-/uitgang van 30 km/h-gebied.