Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

ASVV 2021
Deze tekst is gepubliceerd op 20-04-21

Verkeerstechnische aspecten fietsverkeer

De breedtes voor zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat een fiets­strook altijd breed genoeg is om minimaal twee fietsers naast elkaar te laten rijden. Daarbij kan het gaan om fietsers die voor de gezelligheid naast elkaar rijden, om een volwassene die voor de veiligheid naast een kind wil fietsen, of om een snellere fietser die een langzame fietser wil inhalen. Fietsers moeten veilig en comfortabel van de strook gebruik kunnen maken, zonder het gevoel te hebben dat ze worden opgejaagd door motorvoertuigen. De breedte van de fietsstrook moet bevorderen dat passerende automobilisten voldoende afstand bewaren tot de fietsers.
Uit onderzoek van CROW-­Fietsberaad [10.25] blijkt dat de breedte van de fietsstrook veel invloed heeft op de wijze waarop automobilisten fietsers passeren (en daarmee op de objectieve en subjectieve veiligheid). Bredere fietsstroken leiden tot gemiddeld grotere passeerafstanden. Ook het aandeel (te) krappe passages neemt sterk af als de fietsstrook breder is: bij fietsstroken van 1,80 meter en breder komen deze bijna niet meer voor, ook niet op (zeer) drukke wegvakken. Bij zulke fietsstroken blijkt de meerderheid van de fietsparen met de wielen op de strook te fietsen. Niet verbazingwekkend is dat uit enquêtes blijkt dat fietsers bredere stroken hoger waarderen dan smallere, met name wanneer zij naast elkaar fietsen.
Concreet betekent het hiervoor genoemde uitgangspunt dat een fietsstrook bij voorkeur 1,70 tot 2,25 meter breed is, afhankelijk van de beschikbare verhardingsbreedte [10.3]. Deze maten zijn exclusief de markering. Het betreft hier met andere woorden de effectieve breedte. Als zich dicht bij de fietsstrook obstakels bevinden (bijvoorbeeld afsluitpaaltjes binnen 0,50 meter), moet hiervoor gecorrigeerd worden met een bredere fietsstrook.
Binnen de bebouwde kom kunnen fietsstroken worden toegepast op wegen met een brede middenrijloper – geschikt voor twee personenauto’s – of op wegen met een smalle middenrijloper – geschikt voor een personenauto. Middenrijlopers waarbij twijfel bestaat of twee personenauto’s elkaar daarop kunnen passeren, moeten worden vermeden. Voor het toepassen van fietsstroken is een minimale effectieve verhardingsbreedte van 5,80 meter noodzakelijk.
Suggestiestroken
In het verleden is een praktijk ontstaan waarbij fietsstroken zonder fietssymbool worden toegepast. Deze zogeheten hebben geen juridische status. Soms worden op deze fietssuggestiestroken minder strenge aanbevelingen toegepast dan op fietsstroken (onder meer wat betreft breedte en kleur). Aanbevolen wordt om een duidelijke keuze te maken: ofwel een volwaardige fietsstrook (van voldoende breedte en met markering) toepassen, ofwel een volledig gemengd profiel realiseren.

Op een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h moeten auto’s en fietsers uit het oogpunt van verkeersveiligheid van elkaar worden gescheiden. Daarvoor wordt idealiter een vrijliggend fietspad toegepast, maar fietsstroken zijn ook toegestaan. De fietsstrook moet dan wel daadwerkelijk een eigen domein voor de fietser afbakenen. Hiertoe kan een doorgetrokken streep tussen de fietsstrook en de hoofdrijbaan worden aangebracht.
De rijstroken voor het gemotoriseerd verkeer moeten zo breed zijn dat auto’s en vrachtauto’s geen gebruik hoeven maken van de fietsstrook (aanbevolen rijstrookbreedte 2,90 meter). De fietsstrook dient breed genoeg te zijn om het fiets­verkeer (inclusief inhalende fietsers) veilig en comfortabel af te wikkelen. De aanbevolen breedte voor een fietsstrook is 2,25 meter; de minimale maat is 1,70 meter (exclusief markering). Bij hogere fietsintensiteiten is meer breedte nodig en moet een fietspad worden overwogen.
Om te bevorderen dat passerende (vracht)auto’s voldoende afstand houden tot fietsers, wordt aanbevolen om tussen fietsstrook en rijstrook altijd een ruimte van 0,50 meter aan te houden. Bij ruimtegebrek kan desnoods ‘bespaard’ worden op de breedtes van fietsstroken en rijstroken, maar de tussenruimte van 0,50 meter blijft uitgangspunt.
Op gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) wordt de combinatie van fietsstroken en parkeervakken niet toegepast.
Een is een inrichtingsvorm van een straat waarop (minimaal) twee functies gecombineerd moeten worden. Enerzijds een doorgaande functie voor het fietsverkeer (hoofdfietsroute, snelle fietsroute) en anderzijds een erftoegangsfunctie voor het autoverkeer (ETW). Het kan daarbij gaan om een hoofdfietsroute door een woonwijk, een hoofdfietsroute op een parallelweg of een hoofdfietsroute door een winkelstraat10.26].
Met de vormgeving van fietsstraten wordt geprobeerd minimaal twee functies te verenigen die op onderdelen soms strijdige eisen stellen aan de inrichting. De erftoegangsfunctie stelt enerzijds het verblijfskarakter voorop. Typerend zijn dan elementenverharding (klinkers), gelijkwaardige kruispunten en discontinuïteit. Dit is deels strijdig met de eisen voor hoofdfietsroutes. De samenhang is bijvoorbeeld onvoldoende als de hoofdfietsroute er hetzelfde uitziet als een doorsnee woonstraat. Het is fietsers dan niet in één oogopslag duidelijk hoe ze een woonwijk kunnen doorkruisen. De gelijkwaardige kruispunten dragen ook niet bij aan de samenhang en vergroten de kans dat fietsers moeten stoppen of afremmen (directheid en comfort). En klinkers veroorzaken vaak meer trillingen dan wenselijk op hoofdfietsroutes (comfort).
Een goede fietsstraat voldoet aan tien vormgevingselementen [10.26]:
  1. Rijbaanbreedte sluit aan bij de auto- en fietsintensiteiten.
  2. Rijbaanindeling benadrukt zowel fiets- als verblijfskarakter.
  3. Verharding versterkt fiets- en verblijfskarakter.
  4. Bebording, symbolen en bewegwijzering: fietsstraatbord L51.
  5. Lage snelheid autoverkeer gegarandeerd: indien nodig sinusvormige 30 km/h-drempels.
  6. Verkeerscirculatiemaatregelen: indien nodig knip of (alternerend) eenrichtingsverkeer voor motorvoertuigen.
  7. Kruispunten met erftoegangswegen: uitritconstructie of voorrangskuispunt, profiel doorzetten.
  8. Geen parkeren, laden&lossen, kiss&ride op rijbaan; eventueel aparte voorzieningen in langsrichting.
  9. Voorkom conflicten met voetgangers: trottoir(s) en eventueel oversteekvoorzieningen.
  10. Lichtmasten, bomen en andere verticale elementen kunnen zowel de verblijfsfunctie als het fietskarakter versterken.
Essentiële elementen
Consequente toepassing van alle vormgevingselementen resulteert in een optimale vormgeving van een fietsstraat. De praktijk is echter vaak weerbarstig. Een ontwerper moet concessies doen. Geef daarom een straat met gemengde verkeersafwikkeling alleen het predicaat ‘fietsstraat’ als deze voldoet aan:
  • een rijbaanbreedte die aansluit bij de auto- en fietsintensiteiten;
  • rijlopers voor het fietsverkeer die zijn uitgevoerd in rood of roodachtig asfalt;
  • op strategische plekken geplaatste fietsstraatborden L51.
Deze vormgevingselementen zijn essentieel voor het goed functioneren van een fietsstraat.
Vanwege het verblijfskarakter is het wenselijk om de rijbaan van een fietsstraat niet breder te maken dan noodzakelijk. Stem de breedte van de rijbaan zo goed mogelijk af op het maatgevende gebruik. Dat is de combinatie van verkeersdeelnemers die elkaar gelijktijdig op de rijbaan moeten kunnen ontmoeten/inhalen. Volg hiervoor de volgende twee stappen.
Stap 1. Bepaal gewenste rijbaanbreedte op basis van maatgevende voertuigcombinatie
Bepaal in deze eerste stap welk type ontmoetingen maatgevend is voor de gewenste rijbaanbreedte. Het type ontmoeting met de grootste gewenste breedte is maatgevend. Tabel 10.5/1 geeft de uitkomsten van deze exercitie weer voor een- en tweerichtingsfietsstraten en verschillende fiets- en auto-intensiteiten. Met een kleur is aangegeven welk type ontmoetingen maatgevend is.
Tabel 10.5/1. Aanbevolen rijbaanbreedte (cm) voor fietsstraten met tweerichtingsverkeer (links) en partieel eenrichtingsverkeer (rechts)
Tweerichtingsverkeer Eenrichtingsverkeer
I-mvt/uur 100 fietsers/uur 250 fietsers/uur 400 fietsers/uur I-mvt/uur 100 fietsers/uur 250 fietsers/uur 400 fietsers/uur
450 450 450 50 420 420 450
100 500 480 480 100 420 420 450
150 590 510 480 150 510 420 450
200 630 590 480 200 510 510 450
250 geen fietsstraat, eventueel fietsstroken 630 510 250 geen fietsstraat, evt. fietsstroken met smalle rijloper 510 510
300 630 590 300 590 590
350 710 630 350 590 590
400 met smalle rijloper 400 590 590
maatgevende voertuigcombinatie rijbaanbreedte inclusief rabatstroken van 30 cm
percentage duofietsers 10%
percentage bus/vrachtverkeer < 2%
fiets-fiets fiets-mvt-(fiets) mvt-mvt
Let op: geparkeerde auto’s en andere obstakels naast de rijbaan kunnen de effectieve rijbaanbreedte verkleinen, omdat fietsers en automobilisten een schuwafstand aanhouden. Als de afstand tussen de rand van de rijbaan en geparkeerde auto’s kleiner is dan 0,5 m, moeten de rijbaanbreedtes hiervoor gecorrigeerd worden.
Stap 2. Bepaal op basis van gewenste rijbaanbreedte het gewenste profiel
Als de gewenste rijbaanbreedte bekend is, is het gewenste profiel met figuur 10.5/1 te bepalen.
[ link ]

Figuur 10.5/1. Gewenste profielindeling voor fietsstraten op basis van gewenste rijbaanbreedte [10.26]

Bij bredere rijbanen (6,5 meter) kan veelal gekozen worden tussen fietsstraten met twee rijlopers of een fietsstroken met één smalle rijloper voor het autoverkeer. Uit onderzoek blijkt een duidelijke indicatie dat de fietsstrokenoptie vergelijkbaar presteert met een fietsstraatprofiel met twee rijlopers, mits de fietsstroken breed genoeg zijn (> 2 meter) [10.26]. Bij de afweging kan het gewenste verblijfskarakter meegenomen worden. Een fietsstraat benadrukt sterker het verblijfskarakter.
Als de combinatie van rijbaanbreedte en intensiteiten niet klopt, kan dit slechts in (zeer) beperkte mate gecompenseerd worden met een andere vormgeving van de straat. Het is dan effectiever om de auto-intensiteit te verlagen en/of de rijbaan te verbreden. Het is geen oplossing om dan maar geen fietsstraatinrichting te kiezen. Het aantal hinderlijke/gevaarlijke ontmoetingen neemt hierdoor niet af.