Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

ASVV 2021
Deze tekst is gepubliceerd op 29-10-12

Voetgangers met hulpmiddelen (rollator, rolstoel, scootmobiel)

Meer dan een half miljoen mensen maken gebruik van een hulpmiddel zoals een stok, rollator of rolstoel. Deze voetgangers doen gemiddeld 50 procent langer over een verplaatsing en brengen zo meer tijd door in het verkeer dan voetgangers die geen hulpmiddel nodig hebben. Waar 'gewone' voetgangers vaak de fiets als alternatief hebben, gaat dit voor deze groep niet op. Aangenomen wordt dat voetgangers met een hulpmiddel alleen de meest noodzakelijke verplaatsingen maken. Gezien de moeite die het lopen kost, kiezen zij voor de route met de minste weerstand. Dat hoeft niet de kortste route te zijn, maar wel de vlakste, de minst riskante of de route met voldoende rustpunten.
Voetgangersvoorzieningen moeten vlak, stroef, aaneengesloten en voldoende breed zijn. Daarnaast zijn inrichtingselementen noodzakelijk die de zelfstandige mobiliteit van met name ouderen, kinderen en voetgangers met een mobiliteitsbeperking garanderen, zoals verlaagde trottoirbanden, veilige oversteekvoorzieningen en voldoende rustpunten. Dergelijke voorzieningen kunnen het verschil betekenen tussen afhankelijkheid van anderen en zelfstandig aan het verkeer en het sociale leven kunnen deelnemen.
[ link ]

Figuur 5.2/3. Breedte voetganger met hulpmiddelen

Een rolstoel is een vervoermiddel voor mensen met een motorische beperking. Afhankelijk van het model beweegt de persoon die in de rolstoel zit zichzelf met de handen voort, wordt de rolstoel geduwd of bevat de rolstoel een elektromotor waarmee hij wordt aangedreven.
Ongeveer een op de duizend verplaatsingen op de rijweg, het fietspad of het trottoir gaat met een vervoermiddel voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Hieronder vallen een scootmobiel, booster (scootmobiel met sterkere motor), rollator en duwrolstoel. Van deze verplaatsingen heeft bijna de helft als bestemming winkelen of boodschappen doen. De afmetingen van een rolstoelgebruiker (met en zonder begeleider) staan in figuur 5.2/4. De breedte van een rolstoel varieert in de praktijk van 0,60 tot 0,80 meter.
[ link ]

Figuur 5.2/4. Afmetingen rolstoelgebruik, zijaanzicht

Een rollator is geen voertuig in de Wegenverkeerswet 1994. Een rollator is meestal gebouwd van een buizenframe (in hoogte verstelbaar) met vier (soms drie) wieltjes met rubberen bandjes. Het apparaat is voorzien van twee handgrepen met handremmen. Deze handremmen kunnen worden vastgezet. De rollator kan worden voorzien van een klein mandje en van een eenpersoonsbankje waarop men kan uitrusten of waarop een dienblad kan worden gemonteerd.
De rollator is een steeds belangrijker en veelvoorkomend hulpmiddel voor oudere voetgangers bij het verplaatsen en bewegen op straat. Bij het ontwerp van voetgangersvoorzieningen moet, net als met een rolstoel en een kinderwagen, met dit hulpmiddel rekening worden gehouden. Hoogteverschillen tot 5 millimeter kunnen worden bereden met een rollator. Bij verhogingen van 2 centimeter moeten rollatorgebruikers hun rollator optillen, wat kans geeft op vallen. Daarom is het belangrijk dat oneffenheden van meer dan 2 centimeter worden vermeden. De eigenschappen van een rollator staan in figuur 5.2/5.
[ link ]

Figuur 5.2/5. Eigenschappen rollator

Voor blinden, slechtzienden en slechtlopenden die hulpmiddelen gebruiken (taststok, wandelstok, rollator of dergelijke) en voor rolstoelgebruikers (met het oog op de draaicirkel) is minimaal een vrije breedte van 1,50 meter nodig. Bij vernauwingen over een lengte van maximaal 20 meter kan eventueel met een breedte van 1,20 meter worden volstaan, bij harde puntvernauwingen met een lengte van 0,50 meter volstaat een breedte van 0,90 meter. De vrij te houden hoogte bedraagt 2,60 meter (2,30 meter bij incidentele objecten). Voor meer informatie over de benodigde vrije ruimte, breedte, hoogte en draai- en manoeuvreerruimte zie CROW-publicatie 337 ‘Richtlijn toegankelijkheid’ [5.29].