Bebakening en markering
Voor de begrijpbaarheid en de herkenbaarheid van wegen is het essentieel dat tekens op de weg eenduidig en uniform zijn [7.22]. Markeringen in de lengterichting zijn samen met andere wegkenmerken een belangrijk onderscheidend wegkenmerk voor de weggebruiker. Wegen met zowel scheidings- (midden-) als kantstrepen worden doorgaans als ‘belangrijk’ ervaren.
Wegen zonder enige markering in de lengterichting worden als ‘minder belangrijk’ ervaren. Daarom moet op erftoegangswegen binnen en buiten de bebouwde kom en op gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom markeringen zo veel mogelijk worden beperkt. Vooral binnen de bebouwde kom moet de rijtaak zo veel mogelijk ‘natuurlijk’ worden ondersteund. Markeringen dienen de volgende doeleinden:
Wegen zonder enige markering in de lengterichting worden als ‘minder belangrijk’ ervaren. Daarom moet op erftoegangswegen binnen en buiten de bebouwde kom en op gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom markeringen zo veel mogelijk worden beperkt. Vooral binnen de bebouwde kom moet de rijtaak zo veel mogelijk ‘natuurlijk’ worden ondersteund. Markeringen dienen de volgende doeleinden:
- het bevorderen van gewenst rijgedrag;
- het bepalen van de eigen positie op de weg en de positie en de snelheid van medeweggebruikers;
- het bepalen van de plaats van obstakels op of direct naast de rijbaan;
- het verhogen van het attentieniveau;
- het verhogen van de herkenbaarheid;
- het aangeven van keuzepunten.
Markeringen zijn onder te verdelen in lengtemarkeringen (scheidingsstreep, deelstreep, kantstreep) en overige markeringen (dwars-, symbool-, tekst- en vlakmarkeringen). De kleur van de markering in permanente situaties is wit. Verschillende markeringsvormen hebben een wettelijke status en moeten als een verkeersteken worden aangemerkt:
- Busbaan of busstrook. Een gedeelte van de rijbaan dat door doorgetrokken of onderbroken strepen is gemarkeerd en waarop het woord ‘lijnbus’ is aangebracht. Debusbaan of busstrook mag slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus en het is verboden voertuigen te laten stilstaan op de rijbaan langs een busstrook.
- Fietsstrook. Een gedeelte van de rijbaan dat door doorgetrokken of onderbroken strepen is gemarkeerd en waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht. Het is verboden voertuigen te laten stilstaan of te parkeren op de fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook.
- Voetgangersoversteekplaats: bestuurders moeten voetgangers hier vrije doorgang verlenen. Naast deze gedragsregel gelden ook de volgende gedragsregels op en nabij voetgangersoversteekplaatsen:
- het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen; - een bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan. - Verdrijvingsvlak: gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht. Bestuurders mogen niet over verdrijvingsvlakken rijden.
- Een doorgetrokken streep:
- tussenrijstrokenmet verkeer in beide richtingen: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden; - tussen rijstroken met verkeer in een richting: bestuurders mogen de streep niet overschrijden tenzij er dubbele strepen liggen en de streep aan de ‘eigen’, rechterzijde onderbroken is. - Haaientanden zijn in artikel 1 van het RVV1990 gedefinieerd als voorrangsdriehoeken op het wegdek. Ze hebben conform artikel 80 de volgende betekenis: de bestuurders op de weg met haaientanden moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
- Stopstreep: bestuurders moeten voor een voor hen bestemde stopstreep stoppen als stoppen op grond van het RVV verplicht is.
- Gele strepen. Bestuurders mogen hun voertuigen niet laten stilstaan langs een gele doorgetrokken streep en niet parkeren langs een gele onderbroken streep.
- Blauwe streep: het is verboden in een parkeerschijfzone te parkeren behalve op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep. Naast genoemde verkeerstekens op het wegdek kennen we nog de blauwe streep die de blauwe zone (parkeerschijf) aanduidt en de ‘P’ in erven waar mag worden geparkeerd.
- Blokmarkering. Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden, mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen. Voorbeelden zijn de blokmarkering ter hoogte van invoegstroken, uitvoegstroken en weefvakken op stroom- en gebiedsontsluitingswegen.
Voor de verkeersveiligheid is de waarneembaarheid van wegmarkering ook onder slechte weers- en lichtomstandigheden (regen en duisternis) van groot belang. Daarom hebben markeringen waarvan het oppervlak enkele millimeters boven het wegdekoppervlak uitkomt, zoals thermoplastisch materiaal, de voorkeur. Dit hoogteverschil geeft overigens wel enige mate van discomfort en kan in sommige situaties tot verkeersonveilige situaties leiden, bijvoorbeeld voor motorrijders.
In bijzondere gevallen kan de markering van profilering worden voorzien waardoor bij overrijden van de markering een bromtoon in de auto ontstaat (akoestische signalering).
In bijzondere gevallen kan de markering van profilering worden voorzien waardoor bij overrijden van de markering een bromtoon in de auto ontstaat (akoestische signalering).
Wegwerkzaamheden werk in uitvoering
Om wegen in goede staat te houden en om wegen Duurzaam Veilig te kunnen inrichten, zijn wegwerkzaamheden onvermijdelijk. Wegwerkzaamheden kunnen bestaan uit onderhoud, reconstructie en verbreding (zoals bijvoorbeeld het aanleggen van extra rijstroken) of nieuwbouw. De meeste onderhoudswerkzaamheden keren jaarlijks terug, bijvoorbeeld het onderhoud aan beplanting en het vegen van vluchtstroken en afwateringsgoten. Daarnaast vindt er om de (ongeveer) vijftien jaar grootschalig onderhoud plaats zoals vernieuwing van het wegdek (asfalteren) of vervanging van wegmeubilair.
Bij wegwerkzaamheden wordt het verwachtingspatroon van de weggebruiker verstoord en het rijgedrag beïnvloed. Dit kan leiden tot onveilige situaties voor zowel weggebruikers als voor wegwerkers. Daarnaast kunnen ze de doorstroming van het verkeer hinderen. Bij de uitvoering van wegwerkzaamheden zijn daarom maatregelen en voorzieningen nodig om de nadelige effecten op de veiligheid en de doorstroming te beperken.
De aanduiding van het werkvak en de geleiding van het verkeer moeten helder en duidelijk zijn, zodat de weggebruiker tijdig op de wegwerkzaamheden wordt geattendeerd en weet wat er van hem wordt verwacht. Tevens moet er voldoende ruimte of afscherming zijn tussen de wegwerkers en het wegverkeer. Snelheidsmaatregelen als verkeershandhaving en feedback naar de weggebruikers over hun gereden snelheid kunnen helpen bij het verlagen van de snelheid bij werk in uitvoering. Ook kan op verschillende autosnelwegen de snelheidslimiet worden gedifferentieerd in het dwarsprofiel of de tijd.
De CROW-publicaties Werk in Uitvoering 96a/96b bevatten richtlijnen voor de uniforme voorbereiding, aanduiding en bebakening van wegwerkzaamheden [7.47-7.57]. In de CROW-publicatie Beleid en proces veilig werken aan wegen zijn het proces, de (beleids)uitgangspunten en de verantwoordelijkheden en verplichtingen beschreven [7.46]. De CROW-publicaties Werk in Uitvoering 96a/96b zijn bedoeld voor zowel autosnelwegen, autowegen als alle overige wegen buiten en binnen de bebouwde kom. Het is van belang dat de CROW-richtlijnen niet alleen bij grootschalige, maar ook bij kleinschalige werkzaamheden worden nageleefd.
Bebakening
Voor een veilig en comfortabel gebruik van de weg is het noodzakelijk dat weggebruikers het verloop van de weg kunnen overzien, bij voorkeur over rijzichtafstand. Naast omgevingskenmerken zoals bomen en lichtmasten is in dit verband met name de lengtemarkering van groot belang. Bij duisternis en/of een nat wegdek kunnen deze markeringen minder goed zichtbaar zijn en is buiten de bebouwde kom aanvullende geleiding gewenst door middel van bebakening. Voorbeelden zijn refectorpaaltjes, bochtrefectorpaal, bochtschilden en schrikhekken.
Voor een veilig en comfortabel gebruik van de weg is het noodzakelijk dat weggebruikers het verloop van de weg kunnen overzien, bij voorkeur over rijzichtafstand. Naast omgevingskenmerken zoals bomen en lichtmasten is in dit verband met name de lengtemarkering van groot belang. Bij duisternis en/of een nat wegdek kunnen deze markeringen minder goed zichtbaar zijn en is buiten de bebouwde kom aanvullende geleiding gewenst door middel van bebakening. Voorbeelden zijn refectorpaaltjes, bochtrefectorpaal, bochtschilden en schrikhekken.