De invloed van de fysieke omgeving
Verkeersgedrag vindt altijd plaats in een omgeving. Waar iemand ook is. De omgeving (zowel de directe omgeving van de weg als de omgeving waarin de verkeersdeelnemer zich verplaatst) heeft direct en indirect, bewust en onbewust invloed op iemands gedrag. Zoals ook al in de paragraaf over sociale normen werd vermeld, zijn mensen onbewust en bewust in staat om sociaal geaccepteerd gedrag uit de omgeving af te lezen, wat direct invloed heeft op het gedrag. Er wordt onderscheid in vier factoren gemaakt waarmee de omgeving het gedrag beïnvloedt: afdwingen, leesbaarheid, gemak en sfeer.
In hoofdstuk 8 wordt uitgebreider ingegaan op dit onderwerp.
In hoofdstuk 8 wordt uitgebreider ingegaan op dit onderwerp.
Afdwingen van gedrag door infrastructuur
(Weg)infrastructuur kan zodanig worden aangelegd dat gedrag wordt afgedwongen. Voorbeelden hiervan zijn: fysiek gescheiden rijstroken, bochten en (turbo)rotondes.
Op een tweestrooksrijbaan met een infrastructurele middengeleider wordt de bestuurder gedwongen op de eigen rijstrook te blijven en niet in te halen. Bochten dwingen een lagere rijsnelheid af doordat bestuurders moeten afremmen om de bocht te kunnen nemen. Turborotondes dwingen de bestuurder om de rijstrook te volgen die zij zijn opgereden door de fysieke verhogingen of rijstrookscheiding. Dit betekent echter ook dat een weggebruiker voor de turborotonde moet beslissen op welke strook hij moet rijden om links te kunnen afslaan. Als de weggebruiker de verkeerde rijstrook kiest, kan hij niet meer van rijstrook veranderen en wordt hij zo gedwongen om een verkeerde afrit te nemen en de verkeerde kant op te rijden.
Op een tweestrooksrijbaan met een infrastructurele middengeleider wordt de bestuurder gedwongen op de eigen rijstrook te blijven en niet in te halen. Bochten dwingen een lagere rijsnelheid af doordat bestuurders moeten afremmen om de bocht te kunnen nemen. Turborotondes dwingen de bestuurder om de rijstrook te volgen die zij zijn opgereden door de fysieke verhogingen of rijstrookscheiding. Dit betekent echter ook dat een weggebruiker voor de turborotonde moet beslissen op welke strook hij moet rijden om links te kunnen afslaan. Als de weggebruiker de verkeerde rijstrook kiest, kan hij niet meer van rijstrook veranderen en wordt hij zo gedwongen om een verkeerde afrit te nemen en de verkeerde kant op te rijden.
[ link ]
Figuur 14. Een fysieke scheiding in het wegontwerp dwingt de weggebruiker op de eigen rijstrook te blijven
Leesbaarheid van de directe omgeving
De prikkels/signalen vanuit de omgeving worden door mensen waargenomen via de verschillende zintuigen (zien, horen, ruiken, voelen). Zien is voor verkeersdeelname zeer essentieel en speelt een prominente rol. Dit geldt ook voor voelen, bijvoorbeeld de trilling op een klinkerweg of de verruwing van de asstreep om te waarschuwen dat het voertuig richting de verkeerde weghelft rijdt.
De signalen van de infrastructuur en de wegomgeving geven de weggebruiker aanwijzingen over bijvoorbeeld het wegverloop, te verwachten kruispunten, de ingang van de bebouwde kom, enzovoort. Zo geven rijen bomen en lantaarnpalen langs de weg het wegverloop aan. Daarnaast geeft de wegomgeving ook signalen over het type gebied (functie) waarin men zich verplaatst, zoals verblijfsgebied of schoolzone. Hoe duidelijker de leesbaarheid van de omgeving is, des te meer de weggebruiker geneigd is zijn gedrag aan de omgeving aan te passen.
Als de signalen uit de omgeving tegenstrijdig zijn met het gewenste gedrag, kunnen er lastige en gevaarlijke situaties ontstaan. Op sommige locaties roepen het wegverloop en de wegomgeving de verwachting op dat de hoofdroute rechtdoor is, maar moet de bestuurder van strook wisselen om de weg rechtdoor te volgen. De automobilist denkt op een doorgaande weg te rijden en gaat niet actief op zoek naar informatie. Pas bij de afslag zoekt hij formatie. Daardoor merkt hij de bewegwijzering niet op en kunnen er gevaarlijke situaties ontstaan.
Stel dat een weggebruiker een slecht leesbare (vooraankondiging van een) turborotonde nadert. Dan is de kans groot dat hij een foute keuze maakt en een verkeerde rijstrook kiest bij het oprijden van de rotonde. Vooral als de weggebruiker het gebied niet goed kent.
Gemak van de omgeving geeft een duwtje in de juiste richting
Een omgeving met voorzieningen die het gewenste gedrag makkelijk maken, beïnvloedt de gedragskeuzes. Een veelgebruikt voorbeeld is het plaatsen van A-merken of eigen merken op ooghoogte in de schappen van de supermarkt. Doordat deze artikelen letterlijk in het oog springen, worden ze meer verkocht dan producten die juist heel hoog of heel laag staan en waarvoor men soms ook fysiek moeite moet doen om ze uit de schappen te halen. Dit fenomeen wordt ‘nudging’ genoemd [4.31]. Nudging kan worden vertaald als het geven van een ‘duwtje in de gewenste richting’.
Zo geven fietsenrekken op korte loopafstand van voorzieningen duidelijk aan wat het gewenste gedrag is en maken ze het gebruik ervan eenvoudig en toegankelijk. Hoe dichter de fietsenrekken bij de voorzieningen zijn geplaatst, des te ‘gemakkelijker’ en daarmee aantrekkelijker het wordt gemaakt om de fiets in de klem te zetten.
Strategische locaties en toegankelijke bus- en tramhaltes vergroten het gemak waarmee met het openbaar vervoer kan worden gereisd. Als deze in de directe woonomgeving – op loopafstand – aanwezig zijn en direct in de buurt van voorzieningen, dan is het gemakkelijker om ze te gebruiken [4.15]. Dit betekent dat de aanwezigheid van goede fietspaden (bijvoorbeeld een fietssnelweg), kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer (bijvoorbeeld vrijliggende busbanen), enzovoort positief bijdragen aan de keuze voor de fiets en het openbaar vervoer.
Strategische locaties en toegankelijke bus- en tramhaltes vergroten het gemak waarmee met het openbaar vervoer kan worden gereisd. Als deze in de directe woonomgeving – op loopafstand – aanwezig zijn en direct in de buurt van voorzieningen, dan is het gemakkelijker om ze te gebruiken [4.15]. Dit betekent dat de aanwezigheid van goede fietspaden (bijvoorbeeld een fietssnelweg), kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer (bijvoorbeeld vrijliggende busbanen), enzovoort positief bijdragen aan de keuze voor de fiets en het openbaar vervoer.
De mogelijkheden in de omgeving bepalen in sterke mate de keuzes die een persoon maakt. Iemand die in landelijk gebied woont, heeft andere mogelijkheden dan iemand die in de stad woont. Voor iemand op het platteland is openbaar vervoer een minder aantrekkelijke optie vanwege het beperkte ov-aanbod en fietsafstanden zijn er al snel groot. Dit betekent dat men al snel voor de auto zal kiezen. Een deelnemer aan een focusgroep verwoordde het eens als: “Het is een luxe om in landelijk gebied te wonen. De beschikbaarheid van één of twee auto is een noodzakelijke voorwaarde.”
Hoe overzichtelijker de weg, des te harder men rijdt
De breedte van een weg en van de omgeving van de weg (bomen langs de weg, dichte bebouwing of weids uitzicht) heeft onbewust invloed op de snelheid [4.32]. Op wegen met meerdere rijstroken, bredere wegen, met vluchtstrook, met fietspad of parallelweg, met wegmarkering, met effen wegdek, met weinig bochten, met weinig begroeiing en weinig bebouwing is men geneigd harder te rijden. Wegen met dergelijke kenmerken kunnen tot snelheidsproblemen leiden. Dit gebeurt bijvoorbeeld op brede, glad geasfalteerde en strekkende straten (zonder bochten), met ruime stoep en voortuinen binnen de bebouwde kom. Dergelijke wegen geven de bestuurders (al dan niet terecht) het idee dat de rijtaak overzichtelijk en makkelijk is en dat zij dus wel wat harder kunnen rijden. In dit geval geeft de omgeving de bestuurder juist een duwtje in de verkeerde richting.
Sfeer van de omgeving
De sfeer van een omgeving heeft vaak onbewust invloed op het gedrag en de beleving van de omgeving. De sfeer van een omgeving wordt beïnvloed door licht, geluid, geur, temperatuur, muziek, kleur, inrichting en meubilair en de aanwezigheid van mensen [4.33].
De sfeer en inrichting van straten, wegomgeving (zoals schoolzones) en (fiets)parkeervoorzieningen, ov-haltes en stations kunnen het gedrag van weggebruikers beïnvloeden. Zo zal iemand zich prettig voelen in een aantrekkelijke, lichte en kleurrijke fietsenstalling en zal hij de stalling vaker gebruiken dan wanneer deze donker en saai is.
Op de stations in Leiden en Roermond is de sfeer aanzienlijk aangepast door effectief kleurgebruik, meer licht, muziek en aantrekkelijke en speelse posters/muurschilderingen in plaats van blinde muren. Uit onderzoek blijkt dat de reizigers zich veiliger voelen, de wachttijd positiever beleven en het lijkt alsof de wachttijd sneller voorbijgaat [4.33, 4.34 en w4.1].
Tijdens focusgroepen met treinreizigers kwam tijdens het bespreken van het onderwerp sociale veiligheid aan de orde dat het plaatsen van hekken het gevoel van onveiligheid vergrootte in plaats verminderde. Hierbij werd de opmerking gemaakt: “Dat de hekken niet voor niets geplaatst waren, dus dan zal het wel een onveilig gebied zijn” [4.35].
Relevantie voor de beleidspraktijk
Voor de beleidspraktijk is het belangrijk om te beseffen dat de verkeersomgeving een sterk en sturend effect heeft op het gedrag van verkeersdeelnemers. Grotendeels onbewust en indirect. Dit betekent dat bij het in kaart brengen van het ongewenste gedrag van de doelgroep ook de omgeving nader geanalyseerd moet worden op mogelijke signalen die het ongewenste gedrag kunnen uitlokken. Vice versa betekent dit dat met aanpassingen aan de verkeersomgeving het gedrag van de verkeersdeelnemer kan worden beïnvloed. Dit biedt haakjes voor beleid.