Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Ontwerpwijzer bruggen voor langzaam verkeer
Deze tekst is gepubliceerd op 19-03-14

Railverkeer

Onder railverkeer verstaan we zowel treinverkeer, als trams en metro’s.
Voor treinverkeer geldt dat van toepassing zijnde regelgeving wordt voorgeschreven door ProRail. Voor trams en metro wordt het gevraagde profiel van vrije ruimte bepaald door de lokale vervoerder.
Utbuigingsruimte afschermingsvoorzieningen
Als de normaalbreedte van de obstakelvrije zone niet kan worden gerealiseerd moeten gevaarlijke obstakels in de gevarenzone worden afgeschermd met een afschermingsvoorziening (geleiderail, geleidebarrier of eventueel een obstakelbeveiliger).
In dat geval moet er ook rekening worden gehouden met de benodigde uitbuigingsruimte voor de afschermingsvoorziening. Zie hiervoor paragraaf 5.4.2 en 5.4.3.

Trein
Om een indicatie van het benodigde profiel van vrije ruimte te geven, behandelen we in deze ontwerpwijzer de hoofdlijnen uit de publicatie van het ‘Ontwerpvoorschrift voor kunstwerken over en naast het spoor’ (documentnr. OVS00030­2) [17] van ProRail. Hierin worden zaken de aandachtspunten en eisen met betrekking tot bruggen over het spoor behandeld. Hieruit volgt niet voor een nieuwe situatie het ontwerp van de spoorbaan.
Voor de uitwerking van bruggen die kruisen met sporen in beheer van ProRail stelt ProRail verplicht dat er gewerkt wordt met door ProRail erkende ingenieursbureaus. Een lijst van deze ingenieursbureaus is te vinden op de website van ProRail. De kosten voor voorbereidende werkzaamheden voor bruggen over het spoor zijn vaak hoger dan die voor bruggen over andere infrastructuur.

De hier besproken punten behandelen met name de afstanden die tot het spoor moeten worden aangehouden en overige zaken als onderhoudspad en afscherming. Voor een locatiespecifiek profiel van vrije ruimte voor een nieuwe langzaamverkeersbrug over een spoorwegtracé moet contact op worden genomen met ProRail. ProRail stelt als beheerder van de kruisende infrastructuur niet alleen eisen aan het profiel van vrije ruimte maar ook aan zaken als onderhoudbaarheid en afscherming van de gebruiker van de brug. Bouwwerken nabij het spoor zijn vergunningplichtig in het kader van de Spoorwegwet.
Hoogte profiel van de vrije ruimte
Het profiel van vrije ruimte boven het spoor is opgebouwd uit een minimale vrije hoogte tussen de bovenzijde van de spoorstaven en de onderzijde van het kunstwerk (H1) en een eventuele extra hoogte (H2) voor spaninrichtingen, wissels en de spoorverkanting. Hiervoor moet contact worden opgenomen met de bovenleidingontwerper. De afstand tussen de bovenleiding en de onderzijde van het brugdek is nader beschreven in OVS00030 [18] van ProRail.
Spoor met bovenleiding
De minimale vrije hoogte voor een spoor met bovenleiding is afhankelijk van de ontwerpsnelheid op het spoor.
Hiervoor moet de hoogste op het baanvak te verwachten snelheid worden aangehouden.
Tabel 4.7. Minimale vrije hoogte (H1) boven bovenzijde spoorstaven onder kunstwerken voor spoor met bovenleiding [18]
maximumsnelheid 1500 V DC 25 kV AC
160 km/uur 5500 mm 6030 mm
200 km/uur 6530 mm
> 200 km/uur (HSL-lijnen) 6550 mm
In de praktijk is de som van H1 en H2 voor spoor met bovenleiding, de totale afstand tussen bovenzijde spoor en onderzijde kunstwerk, al gauw tussen de 7,5 m en 8,5 m. De definitieve hoogte van het profiel van vrije ruimte moet in overleg met de spoorwegbeheerder ProRail worden bepaald.
[ link ]

Figuur 4.4. Houten spoorbrug bij station Ruurlo

Spoor zonder bovenleiding
Bij een situatie zonder bovenleiding en waar dit in de toekomst ook niet aangebracht wordt, geldt als hoogte voor het profiel van vrije ruimte 4,9 m, conform OVS00026 ‘Ontwerpvoorschrift Profiel van Vrije Ruimte’ van ProRail [19].
Breedte profiel van vrije ruimte
De breedte van het profiel van vrije ruimte wordt bepaald door het aanrijdrisico en het zicht voor de machinist. Maatregelen die het aanrijdrisico tot een aanvaardbaar niveau beperken zijn:
  • Een overspanning zonder tussensteunpunten, met landhoofden op een natuurlijk talud.
  • Een minimale afstand van steunpunten tot het hart van het spoor:
      -10 m bij recht spoor zonder verdere maatregelen;
      -15 m aan de buitenzijde van bochten zon­der verdere maatregelen;
      -4 m bij toepassing van een ontsporings­geleiding volgens OVS00030­-6, Zie ook eurocodes en Bouwbesluit hiervoor.
  • Toepassen van energieabsorberende aanrijdconstructies.
  • Constructieve maatregelen in de vorm van gestabiliseerde grondophogingen, grindbak enzovoort.
Wanneer een onderhoudspad tussen het spoor en een steunpunt wordt aangebracht is de minimale afstand bij snelheden hoger dan 160 km/uur meer dan 4 m.
Extra eisen onderhoudspad:
  • een vrije hoogte van 2,2, m;
  • maximale afstand van het onderhoudspad tot hart spoor 4 m in verband met zicht;
  • bij steunpunten langer dan 10 m op 1 m leu­ning aanbrengen (houd hiermee rekening bij benodigde breedte voor onderhoudspad);
  • bij steunpunten korter dan 10 m en met een tussenruimte van minimaal 2,5 m is de leuning niet nodig;
  • maximaal 0,25 m boven en 0,5 onder de bovenzijde van de spoorstaven.
Tabel 4.8. Afgeleid van afstand spoorzijde onderhoudspad tot hart spoor (B) [18]
Ontwerpsnelheid Min. afstand (B) Breedte onderhoudspad totaal
161 t/m 200 km/uur 2,75 m 1,5 m 4,25 m
201 t/m 300 km/uur 3 m 1,5 m 4,5 m
Voor veilig werken nabij het spoor zijn NVW2012 [20] en VVW2012 [21] van de Stichting railAlert van toepassing.
Zichtlijnen in bochten
De machinist moet van 500 meter voor de brug tot 500 meter na de brug vrij zicht hebben. In deze zone geldt een bouwen plantverbod. Wanneer niet aan deze eis kan worden voldaan, moet in overleg met de regionale beheerder en systeemmanager van ProRail worden overlegd welke aanvullende maatregelen er moeten worden genomen. Wanneer het kunstwerk zich in de buurt van een overweg bevindt geldt OVS00016 ‘overwegen’ [22]. Verdere eisen voor zichtcriteria zijn opgenomen in OVS00030­2 [18].
Onbedoeld gebruik van het kunstwerk
Hekwerken op kunstwerken moeten aansluiten op de afscherming langs het spoor.
Op het kunstwerk en in de nabijheid ervan mogen geen losliggende delen worden toegepast. Bij een verhoogd risico op vandalisme moeten camera’s worden aangebracht.
Voor het afschermen zijn ontwerpvoorschriften OVS00056­8.1 en 8.2 [23], [24] van toepassing. Bereikbare delen moeten voorzien zijn van een antigraffiticoating conform OVS00030­1 [25]. Voor de verwijdering van eventuele graffiti moet een veilige standplaats aanwezig zijn.
Kabels en leidingen
Langs het spoor moet ruimte van 1 m diep en 1 m breed worden aangehouden voor kabels en leidingen. Wanneer dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld door aanwezige funderingssloven, moeten kabelkokers worden toegepast. Voor niet-­ProRailkabels gelden de ‘Technische voorschriften bij vergunningen voor kabels en leidingen langs, onder en boven spoor’ [26]. Ook ontwerpvoorschrift OVS00122 [27] is van toepassing voor kabels en leidingen.
Aarding kunstwerken
Kunstwerken boven het spoor moeten voorzien worden van een aardingssyteem volgens tabel 3 aardingssysteem in OVS00030 [17].
Afscherming bovenleidingen
Om aanraking met de bovenleiding te voorkomen, moet deze worden afgeschermd met zogenaamde afschermramen. De eisen aan ontwerp en plaatsing van deze afschermramen zijn opgenomen in de ‘Richtlijn Tractie Energievoorzieningsysteem; bovenleiding’ [28]. Deze eisen gelden ook voor bruggen die een trambaan kruisen.
De bovenleiding kan op drie manieren worden afgeschermd:
  • met een verticale afscherming met een hoogte van 1,8 m boven het brugdek;
  • met een geknikte verticale afscherming bestaande uit een verticaal deel tot een hoogte van 1 meter en daarboven een schuin deel;
  • met een combinatie van een hekwerk volgens de regelgeving voor hekwerken en een aparte afscherming, afschermraam.
Voor afschermramen gelden de volgende aandachtspunten:
  • ruimte tussen kunstwerk en afschermraam maximaal 4 mm;
  • afwatering dient geborgd te zijn;
  • afschermraam dient bestand te zijn tegen de belasting van een vallende persoon van 100 kg en de volgens de Nederlandse regelgeving te verwachten belasting zoals die door sneeuwenijs;
  • het afschermraam dient om de 3 m openbaar zichtbaar voorzien te zijn van waarschuwingsbord SPC002113­002.
Hemelwaterafvoer
De hemelwaterafvoer mag niet boven of in de buurt van de bovenleiding worden geplaatst. Hemelwaterafvoer uitvoeren conform OVS00026 [19].
Beheer en onderhoud
Eisen van ProRail aan beheer en onderhoud van kunstwerken zijn opgenomen in OVS00030­1 [17]. Hierin staan zaken met betrekking tot inspecteerbaarheid.
Kunstwerken over spoor met opleggingen moeten worden voorzien van duidelijk herkenbare vijzelpunten ten behoeve van nastellen, herstellen en vervangen van opleggingen. Voor beheer en onderhoud zijn ook NVW2012 [20] en VVW2012 [22] van stichting railAlert van toepassing. ProRail vraagt voor kunst­ werken een ontwerplevensduur van 100 jaar. Op de kunstwerken zijn het Bouwbesluit 2012 [7] en de Eurocodes [9], [10] van toepassing. Hierin is ook de gevolgklasse vastgelegd.
Tram
Omdat de afmetingen van trams sterk uiteenlopen, zijn er geen gegevens over te verstrekken. Van geval tot geval moet worden bezien wat het specifieke benodigde profiel van vrije ruimte is. Hiervoor dient de beheerder van de traminfrastructuur te worden geraadpleegd.
De breedte van het profiel van vrije ruimte bepaalt de minimale breedte onder het kunstwerk. Deze breedte wordt beïnvloed door factoren zoals:
  • de breedte van de vluchtweg
  • de aanwezigheid van bogen
  • de snelheid van de tram
De hoogte van het profiel van vrije ruimte bepaalt de minimale hoogte tussen de spoorstaven en de onderzijde van het kunstwerk. Deze hoogte wordt beïnvloed door factoren zoals:
  • de hoogte van de tram;
  • de hoogte van de rijdraad, bovenleiding;
  • de minimale afstand tussen de rijdraad, bovenleiding en het kunstwerk.
Het laatste punt, de rijdraad, verdient toelichting.
Afstand rijdraad, bovenleiding tot onderzijde brugdek
De rijdraad is normaal opgespannen tussen masten met een onderlinge afstand van onge­ veer 20 tot 45 m. De rijdraad hangt licht door tussen deze masten. De ruimte tussen draad en brug varieert dus. Zonder maatregelen moet hiermee rekening worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van het profiel van vrije ruimte. Op twee wijzen kan ervoor gezorgd worden dat de draad horizontaal onder de brug doorloopt en een minimale doorrijhoogte wordt bereikt:
  • Afstandhouders tussen de onderzijde van het brugdek en de rijdraad geleiden de rijdraad vrijwel horizontaal onder de brug door.
  • In plaats van een rijdraad een geleidingsrail onder het brugdek. Deze geleidingsrails worden ook toegepast op het val, bewegende deel, van een beweegbare brug.
Voor alle oplossingen geldt dat de rijdraad geen direct elektrisch contact mag hebben met het brugdek.
Afscherming van rijdraad
Ook moet de rijdraad, bovenleiding, voor gebruikers van de brug worden afgeschermd.