Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Ontwerpwijzer bruggen voor langzaam verkeer
Deze tekst is gepubliceerd op 21-03-14

Stootplaten

Een fiets- en/of voetgangersbrug sluit aan op een fiets- en/of voetpad. Idealiter is deze aansluiting naadloos en vloeiend. Zowel omgeving als kunstwerk kan echter na verloop van tijd iets zakken. Bij een verschil in zetting kan er een ongewenst hoogteverschil ontstaan. Zo’n drempel heeft negatieve gevolgen voor verkeersveiligheid en (rij)comfort. Daarom is er een overgangsconstructie nodig die ervoor zorgt dat de overgang zo vloeiend mogelijk is en blijft. Vaak worden hiervoor stootplaten toegepast.

Figuur 9.13. Stootplaat

Een stootplaat wordt onder de wegverharding aangebracht en eenzijdig en scharnierend aan het kunstwerk bevestigd. Bij eventuele zettingen van de grond zakt het ene uiteinde van de stootplaat mee met het aansluitende, zakkende fiets-/voetpad, maar blijft deze aan de andere kant op gelijke hoogte met het brugdek. Zo blijft de overgang van het brugdek naar het aansluitende wegprofiel altijd zo vloeiend mogelijk. Bij aanleg wordt de stootplaat al in een lichte helling aangebracht.
De lengte van de stootplaat bepaalt over welke lengte het hoogteverschil door zettingen geleidelijk overbrugd wordt. In situaties waarbij grote zettingen te verwachten zijn, is het dus verstandig een langere stootplaat toe te passen, zodat de overgang geleidelijk blijft.
De ROK (Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken van Rijkswaterstaat) schrijven een minimale lengte van 2 meter voor stootplaten in fiets- en voetpaden voor.
De lengte van de stootplaat wordt bepaald door de maximaal toelaatbare helling na zetting en de te verwachten zetting. De te verwachten zetting wordt opgegeven door de grondmechanisch adviseur. Voor wegen met een rijsnelheid van 100 km/h of minder houdt Rijkswaterstaat voor de maximaal toelaatbare helling na zetting 1 : 60 aan. Het is aannemelijk deze helling groter mag zijn bij langzaam verkeer.
Bij asfalt heeft een hoog gelegen stootplaat de voorkeur. Hierbij ligt het asfalt bij de aansluiting op de brug direct op de stootplaat. De lichte helling van de stootplaat faciliteert de overgang in dikte van asfaltlaag op de aansluitende weg naar de minder dikke laag op het brugdek.
Bij aansluiting op de brug met andere verhardingen zoals bestrating is het aan te raden de stootplaat lager aan te leggen om ruimte te laten voor een zandbed waarin de bestrating kan worden aangebracht.
Stootplaten zijn doorgaans 1 meter breed met een per situatie verschillende lengte. De stootplaten worden over de gehele breedte van het rijdek aangelegd. Bij een haakse aansluiting van de brug op de aansluitende weg kan in plaats van stootplaten ook een stootvloer worden toegepast. Dit is een in het werk gestorte stootplaat met een breedte gelijk aan de rijweg.

Figuur 9.14. Schuine aansluiting

Wanneer de brug schuin aansluit op de aansluitende weg kan de stootvloer niet worden toegepast omdat het dan aannemelijk is dat de stootplaat over de breedte van de rijbaan niet gelijkmatige zakt. Bij een schuine aansluiting van de brug moeten altijd losse stootplaten van een meter breed worden toegepast.
Door de vorm van het landhoofd zo aan te passen dat er bij een schuine aansluiting van de brug op het talud toch een haakse aansluiting op de aansluitende weg is, kan er wel een stootvloer worden toegepast. Er moet dan een wigvormig landhoofd worden aangelegd. De kosten hiervan wegen meestal niet op tegen de besparing op de stootplaten.
Voor langzaamverkeerbruggen zijn er ook nog alternatieven voor de betonnen stootplaat denkbaar. Een mogelijke alternatief is een stalen stootplaat.
Zettingen
De mate van nazakken van het kunstwerk hangt grotendeels af van de wijze van funderen en de belastingen op het kunstwerk, met name door verkeer. Bij een paalfunde­ring is de zetting zeer beperkt en het ver­schil met de omgeving dus groter, terwijl een fundering op staal mee zakt met de omgeving. Bij een fundering op staal kan het profiel van vrije ruimte onder de brug dus ook veranderen en wellicht in de toekomst niet meer voldoen.
In hoeverre het aansluitende fiets-­ of voet pad nazakt, is afhankelijk van de bodemgesteldheid, de kwaliteit van de uitvoering en de belasting en trillingen door verkeer. De kwaliteit van de uitvoering betreft met name het verdichten van de grond en de fundering van de wegverharding. Dit is vooral een punt van aandacht als er sprake is van ophogen van een bestaande situatie of opvullen van bijvoorbeeld een bouwput.

Wanneer tijdens de levensduur het hoogteverschil tussen brugdek en aansluitende wegverharding niet meer acceptabel is, kunnen verzakte stootplaten opgehaald worden, vaak in combinatie met het ophalen of ophogen van de aansluitende wegverharding.
Extra informatie met betrekking tot stootplaten is te vinden in ROK [45]. Deze verwijst naar NBD00730 Standaarddetails voor betonnen bruggen [53] van Rijkswaterstaat.
Vleugelwanden langs het aansluitende wegprofiel (zie paragraaf 9.4) kunnen er ook voor zorgen dat de grond onder de stootplaten wordt opgesloten en daardoor minder snel verzakt. Een aandachtspunt bij een dergelijke constructie is de waterafvoer tussen het landhoofd, de stootplaten en de vleugelwanden. Om te voorkomen dat de grond onder stootplaten wordt uitgespoeld, moet hemelwater gecontroleerd worden afgevoerd.