Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn bewegwijzering 2014
Deze tekst is gepubliceerd op 07-01-14

Hoofdeisen van de bewegwijzering

De weggebruiker moet de aangeboden informatie kunnen lezen en verwerken zonder dat hij snelheid vermindert. Onnodige snelheidsvermindering is namelijk ongewenst uit het oogpunt van verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid.
De vier hoofdeisen waaraan bewegwijzering moet voldoen zijn:
  • uniformiteit;
  • continuïteit;
  • leesbaarheid;
  • begrijpelijkheid.
Uniformiteit
Uniformiteit betekent dat de bewegwijzering in het hele land in soortgelijke situaties op dezelfde wijze wordt uitgevoerd. De uniformiteit van wegwijzers wordt bepaald door de lay-out, de toegepaste systematiek, het kleurgebruik, het lettertype, de kapitaalhoogte, het gebruik van symbolen, pijlen en pictogrammen en de plaatsingssystematiek.
Lay-out van de wegwijzers
Wegwijzers moeten in de omgeving opvallen en als zodanig herkend worden, vooral in een drukke omgeving met veel afleidende zaken als verlichting, reclames en dergelijke. Daarnaast is het van belang dat weggebruikers in overeenkomstige wegsituaties bediend worden met eenzelfde type wegwijzers. De bewegwijzering kent twee veelvoorkomende typen wegwijzers, namelijk: voorwegwijzers en besliswegwijzers. Voorwegwijzers langs nationale stroomwegen worden uitgevoerd met standaardpijlen. Voorwegwijzers langs de overige wegen worden uitgevoerd met pijlfiguraties, die globaal de kruispuntvorm weergeven. Besliswegwijzers worden uitgevoerd als mast met daaraan armen bevestigd die in de betreffende richtingen wijzen. Deze wegwijzers hebben als belangrijkste functie het verkeer op kruispunten effectief te geleiden.Let wel: portaalpanelen, aftakkingsborden, stapelborden en rijstrookborden zijn ook besliswegwijzers (zie paragraaf 4.1.2) en worden op een andere manier gemonteerd. Behalve voorwegwijzers en besliswegwijzers voorziet de bewegwijzering ook in een aantal typen wegwijzers met een specifieke functie en bijbehorende uitvoering, namelijk: aankondigingsborden voor knooppunten en afritten, doelenborden, routeborden en identificatieborden.
Systematiek
Op nationale stroomwegen wordt voor elke afzonderlijke richting (afslaand en rechtdoor gaand) een of meer (voor)wegwijzers geplaatst. Op regionale stroomwegen worden per naderingsrichting minimaal twee voorwegwijzers geplaatst. Langs gebiedsontsluitingswegen wordt per naderingsrichting een voorwegwijzer geplaatst. Wordt het maximaal toelaatbare aantal namen op de wegwijzer overschreden, dan worden twee of drie voorwegwijzers geplaatst. Op erftoegangswegen met vrijliggende fietspaden wordt dezelfde systematiek gehanteerd als bij gebiedsontsluitingswegen. Op erftoegangswegen met ‘gemengd verkeer’ worden in het algemeen geen voorwegwijzers geplaatst behalve in onoverzichtelijke situaties. Voor alle wegen geldt dat als een weg voor wat betreft vormgeving en verschijningsvorm sterk lijkt op een weg van een hogere categorie, dan de bewegwijzeringssystematiek van de hogere categorie wordt gehanteerd.
Kleurgebruik
Het gebruik van kleuren is voor de standaardbewegwijzering vastgelegd in het RVV 1990, het BABW en de bijbehorende Uitvoeringsvoorschriften BABW [2, 4, 5]. In Nederland wordt de bewegwijzering langs autosnelwegen naar geografische doelen standaard uitgevoerd in witte tekst/figuratie op blauwe borden. Additionele informatie wordt uitgevoerd in een specifiek daartoe vastgestelde afwijkende kleurencombinatie op de blauwe achtergrond. Zwarte letters op een gele ondergrond worden (eventueel) toegepast voor tijdelijke bewegwijzering bij omleidingen en evenementen.
De consequente toepassing van verschillende kleuren per soort informatie draagt in belangrijke mate bij tot een grotere duidelijkheid van de bewegwijzering. Informatiedragers zijn blauw met uitzondering van die gevallen waarin de blauwe achtergrond niet functioneel is zoals bij tijdelijke bewegwijzering. Om de leesbaarheid van wegwijzers te vergemakkelijken, worden sommige opschriften vermeld in een apart veld met een andere achtergrondkleur dan blauw.
Figuur 1.1. Kleurgebruik per type bewegwijzering
Soort verwijzingKleurencombinatie
Interlokale verwijzingen
  • bebouwdekomnaam
  • bebouwdekomnaam + windrichting
  • bebouwdekomnaam + wijknaam
wit op blauw
(basiskleur bewegwijzering)
Lokale verwijzingen
  • ring- en randwegaanduidingen
  • verwijzingen naar benoemde wijken
  • verwijzingen naar genummerde wijken
  • verwijzingen naar lokale objecten
zwart op wit
Verwijzingen naar toeristische objectenwit op bruin
Tijdelijke verwijzingen
  • verwijzingen bij omleidingen
  • verwijzingen naar evenementen van beperkte duur
zwart op geel
Verwijzingen voor gevaarlijke stoffenzwart op oranje
Verwijzingen voor fietsersrood op wit
Verwijzingen voor fietsers via alternatieve routesgroen op wit (cursief)
Routenummer autosnelwegen (A-nummer)wit op rood
Routenummer niet-autosnelwegen (N-nummer)zwart op geel
Routenummer regionale/recreatieve routes (R-nummer)wit op bruin
Routenummer stadsroutes (S-nummer)zwart op wit
Routenummer Europese hoofdroutes (E-nummer)wit op groen
Routenummer uitwijkroutes (U-nummer)wit op blauw
Verwijzingen naar verderop gelegen genummerde routeswit op blauw
Figuur 1.1 geeft het overzicht van de kleuren die in de bewegwijzering voorkomen. In tabel 1.2 staan de RAL-nummers voor de kleuren.
Tabel 1.2. Kleurspecificatie niet-reflecterende materialen
KleurRAL-nummer
Rood3020
Oranje2003
Geel1023
Bruin8002
Groen6024
Blauw5017
Wit9002 / 9016
Grijs7042 / 7043
Zwart9005 / 9017
De norm voor de kleurnummers is NEN 3381/ 2013 [6]. RAL-nummers gelden alleen voor niet-retroreflecterende kleuren.
Symbolen en pictogrammen
In de bewegwijzering worden symbolen of pictogrammen toegepast:
  • Als toevoeging op de naam van een lokaal of toeristisch object ter verduidelijking van de aard van het object. Het symbool/pictogram wordt voor de naam van het object geplaatst.
  • Als toevoeging om de aard van de verbinding aan te geven. Bijvoorbeeld een verwijzing naar een bestemming die via een veerpont te bereiken is. In dergelijke gevallen wordt het pictogram achter de naam van de bestemming vermeld.
  • Als scheiding van verkeerssoorten door middel van voertuigpictogrammen.
Voor alle symbolen en pictogrammen zijn vastgestelde modellen voorgeschreven in deze richtlijn.
In beperkte mate kunnen vignetten of logo’s in samenhang met bewegwijzering worden toegepast. Deze toepassing dient beperkt te blijven tot die gevallen waarin de geboden informatie een relatie heeft met de basisvoorzieningen op verzorgingsplaatsen en relevant is voor de weggebruiker, dit naar het oordeel van de wegbeheerder. Vignetten of logo’s kunnen niet worden toegepast voor reclamedoeleinden. Voorbeelden van de toepassing van vignetten of logo’s zijn de aanduidingen naar benzinestations en wegrestaurants langs nationale of regionale stroomwegen. De vignetten en logo’s worden apart van de wegwijzer opgenomen, op een wit vlak onder de wegwijzer.
Plaatsingssystematiek
De voor- en besliswegwijzers worden standaard geplaatst op een aan de desbetreffende wegcategorie gerelateerde locatie. Van deze standaardlocatie kan worden afgeweken als er sprake is van een afwijkende vormgeving van de weg, bijvoorbeeld bij (te) kort na elkaar gelegen kruispunten of aansluitingen.
Continuïteit
Continuïteit houdt in dat een eenmaal in de bewegwijzering in een bepaalde richting opgevoerde bestemming in de stroomafwaartse bewegwijzering langs de route richting deze bestemming systematisch wordt gecontinueerd totdat deze bestemming tot en met de laatste verkeersmanoeuvre is bereikt.Continuïteit is van groot belang om twijfel bij de weggebruiker over de te volgen route en hiermee samenhangend zoekverkeer of verkeersonveilige manoeuvres te voorkomen. In twijfelgevallen beslist de NBd op grond van functioneel-inhoudelijke overwegingen tot op welk punt op de route de verwijzing wordt voortgezet. In de regel zal dit zijn tot en met de laatste verkeersmanoeuvre die moet worden uitgevoerd om de bestemming daadwerkelijk te bereiken.
Wanneer een te bewegwijzeren route een wegbeheerdersgrens passeert kan afstemming tussen verschillende wegbeheerders nodig zijn. De NBd vervult hierin een wettelijke regietaak.
In twijfelgevallen beslist de NBd op grond van functioneel-inhoudelijke overwegingen tot op welk punt op de route de aanduiding wordt voortgezet. In de regel zal dit zijn tot en met de laatste verkeersmanoeuvre die moet worden uitgevoerd om het doel daadwerkelijk te bereiken.
Andersom geldt hetzelfde: een verwijzing binnen de bebouwde kom naar een doel dat gelegen is buiten de bebouwde kom en dat bereikbaar is door gebiedsontsluitingswegen of nationale of regionale stroomwegen moet worden gecontinueerd. Ook hier kan overleg nodig zijn tussen verschillende wegbeheerders.
De eis van continuïteit kan tot problemen leiden, bijvoorbeeld bij bewegwijzering op erftoegangswegen. Door de lage snelheid op erftoegangswegen is daar geen belemmering in het aantal te bewegwijzeren doelen, afgezien van belemmeringen die voortkomen uit de bewegwijzeringssystematiek. Op wegen van een hogere categorie is die belemmering er wel. Het kan dus voorkomen dat een bestemming op een erftoegangsweg wel kan worden verwezen, maar niet op een weg van een hogere categorie. In dat geval kan deze bestemming ook niet op de erftoegangsweg worden verwezen.
Leesbaarheid
De belangrijkste factoren die de leesbaarheid van wegwijzers bepalen en daarmee ook het aantal verwijzingen op de wegwijzer, zijn het lettertype, het corps en het contrast tussen de opschriften en de ondergrond van de wegwijzer.
Lettertype
In Nederland worden specifiek voor de bewegwijzering ontwikkelde lettertypen toegepast. Deze lettertypen hebben een relatief ruime spatiëring tussen de letters. De ruime zetting bevordert de leesbaarheid in aanzienlijke mate. Daarnaast worden de opschriften uitgevoerd in onderkastletters (kleine letters), voorafgegaan door een beginkapitaal (hoofdletter). Door de combinatie van een beginkapitaal, gevolgd door stokletters (letters met naar boven uitstekende stokken: b d f h k l t ß) en staartletters (letters met naar beneden uitstekende staarten: g j p q ij y) ontstaat een specifiek woordbeeld, dat tezamen met de lengte van de opschriften de selectie van een naam uit een aantal andere opschriften vergemakkelijkt. Opschriften die alleen uit kapitalen zijn opgebouwd, scoren aanzienlijk slechter wat leesbaarheid betreft. Alleen voor zeer korte opschriften, zoals ‘RAI’, is een uitvoering in kapitalen acceptabel.
Op verkeersborden (bewegwijzering dan wel reguliere RVV-borden) worden standaard de volgende lettertypen toegepast:
  • RWS-Ee:
    Op wegwijzers op autosnelwegen.
  • RWS-Dd:
    Op wegwijzers op autosnelwegen indien dit met het oog op de lengte van een opschrift onvermijdelijk is.
    Op wegwijzers op alle overige wegen.
    Op fietsbewegwijzering.
    Op onderborden van RVV-borden.
  • RWS-Cc:
    Op gebiedsaanduidingsborden, streekgrensborden, provincie- en gemeentegrensborden.
    Op RVV-borden.
Figuur 1.2 geeft voorbeelden van deze lettertypen.
[ link ]

Figuur 1.2. Voorbeelden letterypen RWS-Ee, RWS-Dd en RWS-Cc­

Corps
Om goed leesbaar te zijn, dient een tekst of opschrift - afgestemd op de toepassing - in een geschikt letterformaat gezet te worden. Een letterformaat wordt 'corps' genoemd. In geval van bewegwijzering wordt het corps uitgedrukt in 'millimeter kapitaalhoogte', waarbij de onderkastletters van een opschrift in hetzelfde corps worden gezet als de beginkapitaal van dit opschrift. Ook cijfers die eventueel deel uitmaken van een opschrift worden in hetzelfde corps gezet.
Welk corps geschikt is om te worden toegepast op een bepaalde wegwijzer is in hoge mate afhankelijk van de hoogste snelheid waarmee de weggebruiker deze wegwijzer kan naderen; dit wordt formeel begrensd door het vigerende snelheidsregime (de ter plaatse toegestane maximumsnelheid).
De verhoudingen tussen naderingssnelheid en kapitaalhoogte enerzijds zijn namelijk van invloed op de beschikbare leestijd en leesbaarheidsafstand anderzijds. Hoe hoger de snelheid waarmee de weggebruiker een wegwijzer nadert des te korter de beschikbare leestijd. Hoe geringer de kapitaalhoogte des te korter de leesbaarheidsafstand. De ter plaatse geldende maximumsnelheid is daarom het criterium op basis waarvan de (minimale) kapitaalhoogte wordt bepaald (zie Tabel 2.1.).
De leesbaarheidsafstand van lettertype RWS-Cc bedraagt 5,3 meter per 10 millimeter kapitaalhoogte.
De leesbaarheidsafstand van lettertype RWS-Dd bedraagt 6,0 meter per 10 millimeter kapitaalhoogte.
De leesbaarheidsafstand van lettertype RWS-Ee bedraagt 6,2 meter per 10 millimeter kapitaalhoogte.
Complexe verkeerssituaties dienen bij voorkeur tijdens de planfase van het wegontwerp te worden ondervangen. Indien de omstandigheden ter plaatse een eenvoudiger wegontwerp niet toelaten, kan de NBd besluiten de weggebruiker extra leestijd te bieden bij het interpreteren van de bewegwijzering door een groter corps toe te passen.
Wanneer door een wijziging in het snelheidsregime de ter plaatse toegestane maximumsnelheid wordt verhoogd, dient aan de hand van deze richtlijn gecontroleerd te worden of de aanwezige bewegwijzering na de verhoging nog voldoet aan het vereiste corps. Indien dit niet het geval is, zal de betreffende bewegwijzering door de NBd moeten worden herontworpen en op basis hiervan door de wegbeheerder moeten worden vervangen.
Kleurgebruik letters
Uit onderzoek is gebleken dat witte letters op een blauwe achtergrond en zwarte letters op een gele ondergrond uitstekend contrasteren. Voor Nederland is op basis van internationaal overleg gekozen voor witte letters op een blauwe achtergrond. Zwarte letters op een gele ondergrond worden toegepast voor tijdelijke bewegwijzering. Benamingen van niet-geografische doelen, zoals industrieterreinen, P+R-voorzieningen en luchthavens, worden uitgevoerd in een zwarte verzwaarde letter met verzwaarde stokdikte op een witte achtergrond. N-wegnummers worden uitgevoerd in een verzwaarde letter en cijfers op een gele ondergrond.
Begrijpelijkheid
Aanduidingen op bewegwijzering moeten begrijpelijk zijn. Voor bestemmingen worden de officiële bebouwdekomnamen toegepast, eventueel aangevuld met routenummers om niet-bewegwijzerde bestemmingen vindbaar te maken en overeenstemming te bewerkstelligen met de informatie op wegenkaarten. Niet-officiële bebouwde kommen, dus de gehuchten en buurtschappen, komen in principe niet voor bewegwijzering in aanmerking. Aan namen van lokale en toeristische objecten wordt een relevant symbool of pictogram toegevoegd ter ondersteuning. Een tweede pictogram kan worden toegevoegd, alleen in die gevallen dat het toepassen van één pictogram voor de weggebruiker tot onduidelijkheid of een inconsistente verwijzing zou leiden. Per afzonderlijk object zijn maximaal twee pictogrammen toegestaan.