Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn inpassing tram in stedelijke omgeving
Deze tekst is gepubliceerd op 08-11-22

Classificeren van wissels

Enkele kenmerken van wissels bepalen het type wissel en de wijze waarop deze wordt gebruikt.
Inrijdend of uitrijdend wissel
Er zijn inrijdende en uitrijdende wissels (ook wel oprij- en afrijwissels). Bij inrijdende wissels splitst een tramspoor in twee aparte sporen; een uitrijdend wissel laat twee tramsporen samenkomen in een tramspoor. De term in- of uitrijdend is afgeleid van de rijrichting waarmee de tram over de wisseltong rijdt.
[ link ]

Figuur 8-42. Inrijdende en uitrijdende wissels

Rechtdoorgaande of afbuigende wisselstand
Bij inrijdende wissels bepaalt de wisselstand welk spoor de tram zal volgen. De meeste tramwissels zijn vormgegeven met een spoor in rechtstand en een afbuigend spoor in een boog: deze vormgeving is het gemakkelijkst te construeren. Bij die vormgeving spreekt men ook wel van de wissels die in de ‘rechtdoorgaande’ en ‘afbuigende’ stand liggen. De afbuigende stand is een boog en daarvoor gelden de kenmerken van bogen (zie paragraaf 8.4); in die stand wordt de wisseltong zwaarder belast dan in de rechtdoorgaande stand. Als er een duidelijk verschil is in het aantal links-/rechtsgaande en rechtdoorgaande trambewegingen (bijvoorbeeld bij calamiteitensporen) en dit qua ruimte en vormgeving mogelijk is, leg dan het wissel zodanig aan dat de meeste trambewegingen de rechtdoorgaande wisselstand kunnen benutten.
Gedempte wissels
Het omzetten van de wisseltong veroorzaakt geluid doordat deze tegen de spoorstaaf klapt (het geluid van staal op staal). Het veelvuldig omzetten van wissels kan daarom leiden tot geluidshinder voor de directe omgeving. Pas een geluiddemper toe om dit effect te beperken (gedempte wissel).
Voorgetrokken wissels
Breng wisseltongen bij voorkeur niet aan op plekken waar ander verkeer over de wisseltongen kan rijden om slijtage en storingen te voorkomen. Plaatsing van wissels buiten rijbanen of -lopers voor ander verkeer verbetert tevens het comfort en de veiligheid voor enerzijds het onderhoudspersoneel en anderzijds weggebruikers die het tramspoor hier oversteken. Verleg met een voorgetrokken wissel in combinatie met een gedeelte strengelspoor de locatie van de wisseltongen in verhardingen naar een andere, geschiktere locatie. Pas deze constructie bijvoorbeeld toe op kruispuntverhardingen of bij wisselcomplexen (zie figuur 8-43).
[ link ]

Figuur 8-43. ‘Voorgetrokken wissel’ waarbij de wisseltongen voor de kruispuntverharding liggen en niet op de plaats waar de sporen uit elkaar buigen (Monstersestraat, Den Haag) [f6].

Overloopwissel
Bij een trambaan in dubbelspoor kan een wisselverbinding worden aangebracht tussen de tramsporen van beide rijrichtingen: een overloopwissel. Een overloopwissel bestaat uit een klein wisselcomplex met twee wissels. Zodoende kan tweerichtingsmaterieel na een keerbeweging overlopen naar het spoor in de juiste rijrichting. Overloopwissels zijn enkel van nut bij de inzet van tweerichtingsmaterieel en vragen minder ruimte dan andere vormen van keervoorzieningen (zie hoofdstuk 11). Als het overloopwissel bedoeld is om een (tijdelijke) keerbeweging mogelijk te maken, kan het wissel in de doorgaande stand enkel uitrijdend worden bereden.
Een bijzondere vorm van het overloopwissel is het oplegwissel. Deze heeft dezelfde vormgeving als het overloopwissel, maar is aangebracht op het tramspoor, die voor een stabiele ondergrond in de verharding moet liggen. Pas oplegwissels toe bij werkzaamheden aan de trambaan om een keervoorziening of enkelspoor mogelijk te maken op een locatie waar deze normaal niet aanwezig is. Daardoor is de impact van werkzaamheden voor de reizigers en exploitatie beperkt.
[ link ]

Figuur 8-44. Overloopwissel (Strawinskylaan, Amsterdam) [f2]