Consistentie voor alle weggebruikers
Op een ongeregeld kruispunt moet de voorrangspositie van de tram overeenkomen met de voorrangsituatie van het andere verkeer op het kruispunt. In het RVV hebben trams vaker voorrang dan overige weggebruikers: zo heeft de tram op gelijkwaardige kruispunten altijd voorrang, ongeacht uit welke richting deze komt [68]. Het kruispuntontwerp moet hierop zijn aangepast. Dat is bijvoorbeeld de reden waarom bij een trambaan met medegebruik door ander verkeer, al dat verkeer voorrang heeft op weggebruikers uit zijstraten. Zou dat niet zo vormgegeven zijn, dan ontstaat verwarring: bij een trampassage heeft de tram voorrang, maar bij een voertuigpassage in dezelfde rijrichting heeft dat voertuig geen voorrang. Vaak zijn deze aansluitingen vormgegeven met een voorrang- (haaientanden) of uitritconstructie: dit benadrukt de situatie dat al het (tram)verkeer op de trambaan voorrang heeft. Tevens komt dit het verkeersbeeld (en daarmee de veiligheid en doorstroming) ten goede.
In steden met een lange tramtraditie (vanaf het begin van de 20e eeuw) zijn er veel kruisingen die ongeregeld zijn en waar de tram zich als traditionele weggebruiker gedraagt. Verkeerslichten of waarschuwingslichten ontbreken dan (die verschenen pas vanaf het begin van de jaren 30, zie ook figuur 9-14). Bij nieuwe tramlijnen moet altijd een afweging zijn tussen een vorm van waarschuwing of niets doen. Voorwaarde voor niets doen is dat de vormgeving het juiste gedrag uitlokt.
[ link ]
Figuur 9-14. Kruispunt zonder verkeers- of waarschuwingslichten (Minervaplein, Amsterdam) [f2]