Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn inpassing tram in stedelijke omgeving
Deze tekst is gepubliceerd op 08-11-22

Wisselbediening

Er zijn op hoofdlijnen drie manieren om wissels te bedienen. Het bedienen van wissels is vooral relevant bij inrijdende wissels.
Automatische bediening
Automatisch bediende wissels reageren op een naderende tram en brengen het wissel met een elektromotor in de juiste stand. Daartoe vindt enkele tientallen meters voor het wissel (selectieve) detectie van de naderende tram plaats: op basis van het lijnnummer gaat het wissel naar de juiste stand. VECOM en KAR zijn systemen die ook prioriteit bij verkeersregelinstallaties kunnen aanvragen (zie hoofdstuk 13). Bij automatische bediening hoeft de trambestuurder geen specifieke actie te ondernemen: de tram staat op automatisch. Een detectiepunt kan meerdere wissels achter elkaar in de gewenste stand leggen: er is dan een rijweg ingesteld.
[ link ]

Figuur 8-45. Automatische bediening met elektromotor (Frankfurt am Main, Duitsland) [f1]

Handbediening vanuit cabine
Deze wijze van aansturen is gelijkaardig aan de automatische bediening, met het verschil dat de bestuurder enkele tientallen meters voor het wissel via een knop in de cabine de juiste wisselstand aanvraagt. De detectie vangt dit signaal op en plaatst het wissel met een elektromotor in de juiste stand. De tram staat op handbediening. Dit wordt vooral toegepast wanneer een (museum)tram afwijkend van de dienstregeling rijdt, bijvoorbeeld als lesvoertuig.
Handbediening met wisselijzer
De trambestuurder stopt de tram voor het wissel, stapt uit, plaatst een wisselijzer in de daartoe bestemde houder en zet de wisseltong met mankracht om. Vanwege het tijdsbeslag van deze procedure is dit type bediening zelden toegepast voor sporen in lijndiensten, maar bijvoorbeeld wel voor opstelsporen op tramremiseterreinen. Op de openbare weg is de (verkeers)veiligheid van de uitstappende trambestuurder en eventuele doorstromingshinder voor ander verkeer een punt van aandacht. Zet bij geplande omleidingen over een handbediend wissel een wisselwachter in die het wissel voor elke passerende tram in de juiste stand zet: de bestuurder hoeft dan de cabine niet te verlaten. Deze inzet of het elektrificeren van een handbediend wissel kan opwegen tegen het tijdverlies in de exploitatie. Volg de procedure van handbediening met een wisselijzer ook bij elektrische wissels met detectie wanneer de stand van het wissel onverhoopt onjuist is of de wisselaansturing gestoord is.
[ link ]

Figuur 8-46. Trambestuurder met wisselijzer (Brussel, België) [f1]

Wissel zonder bediening
Uitrijdende wissels kennen geen vorm van bediening. De wielen van de tram drukken met het berijden van het wissel (in uitrijdende richting) de wisseltong in de juiste stand (het open rijden). Na passage van de tram blijft het wissel in de laatst bereden stand liggen.
Er zijn ook wissels die na een trampassage altijd een bepaalde wisselstand aannemen: die zijn (druk)veerwissels of klapwissels. Pas (druk)veerwissels toe als het absoluut ongewenst is dat een tram die het wissel inrijdend berijdt op het andere spoor terechtkomt. Deze wissels komen bijvoorbeeld voor bij enkelspoortrajecten, keersporen, keerdriehoeken of overloopwissels, om te voorkomen dat de tram per ongeluk op het tramspoor in de tegengestelde rijrichting terechtkomt. Veerwissels zijn vaak door de bestuurder niet handmatig om te zetten (vanwege de sterke van de veer).
Een wissel kan (tijdelijk) worden vergrendeld, bijvoorbeeld met een slot. Een vergrendeld wissel kan geen andere wisselstand aannemen totdat de vergrendeling is verwijderd. Pas vergrendelde wissels bijvoorbeeld toe bij werkzaamheden of evenementen, om te voorkomen dat (omgeleide) trams per ongeluk op het spoor terechtkomen dat buiten dienst is gesteld.