Hieronder worden een aantal voorbeelden weergegeven van situaties die nabij overwegen ongewenst zijn.
Opgeblazen FietsOpstelStrook (OFOS) voor overweg zonder verhoogde middengeleider
[ link ] Afbeelding 15 OFOS voor overweg zonder middengeleider
Een OFOS direct voor de overweg zonder de aanwezigheid van een verhoogde middengeleider kan voor ongewenste situaties zorgen. Bij een gesloten overweg worden fietsers gestimuleerd om gebruik te maken van de OFOS, waardoor fietsers zich meer richting de wegas kunnen opstellen. Ter hoogte van de wegas zit ook de top van de overwegboom. Voor fietsers die ter hoogte van de wegas staan, kan het verleidelijk zijn om bij een lang gesloten overweg om de overwegboom heen te rijden. Dit is ongewenst.
Een OFOS voor de overweg kan overigens wel toegepast worden als er ter hoogte van de wegas een verhoogde middengeleider is en waarbij de top van de overwegboom in gesloten toestand eindigt ter hoogte van deze middengeleider. Voorwaarde daarbij is dat het fietsverkeer niet binnen de 27 meter na de overweg linksaf moet slaan. Bij tegemoetkomend verkeer houdt het fietsverkeer uit de OFOS het achteropkomend verkeer op en dat zorgt voor een slechte
ontruiming van de overweg. Bij een tweede trein situatie kan dat leiden tot ongewenste en zelfs gevaarlijke situaties.
Fietsstraat over de overweg
Het doortrekken van een fietsstraat over de overweg is in sommige gevallen nadelig voor de overwegveiligheid. Dit geldt in situaties waarin de fietsstraat bestaat uit een rijloper met in het midden geen (eventueel overrijdbare) middenberm. Op deze fietsstraten worden de fietsers gestimuleerd om meer naar het midden van de weg te fietsen, zodat het autoverkeer achter de fietsers moet blijven rijden. Bij overwegen met overwegbomen die de halve rijbaan afsluiten, komen fietsers op dergelijke fietsstraten voor de overwegboom ter hoogte van de wegas te staan. Voor deze fietsers kan het verleidelijk zijn om bij een lang gesloten overweg om de overwegboom heen te rijden. Daarnaast kunnen fietsstraten waarbij autoverkeer gedwongen wordt om achter de fietser(s) te blijven rijden op overwegen zorgen voor een slechtere
ontruiming van de overweg, omdat dit autoverkeer op en na de overweg niet de fietser(s) kan inhalen en daardoor langer (deels) op de overweg moet blijven rijden.
[ link ] Afbeelding 16 Inrichting van een fietsstraat die over een overweg ongewenst is.
Objecten die het zicht op de overweglichten belemmeren
Binnen de
overzichtruit van 30 x 10 meter mogen er geen zichtbelemmerende objecten voorkomen die meer dan 1 meter uitsteken ten opzichte van de bovenkant van de spoorstaaf. In de praktijk komt het echter wel voor dat, vaak onbewust, het zicht op de overweglichten (deels) wordt belemmerd door objecten. Het gaat dan om bijvoorbeeld bomen, struiken, verkeersborden, reclameborden, lichtmasten van de wegverlichting en (glas)containers.
[ link ] Afbeelding 17 Boven: verkeersborden belemmeren zicht op de overweginstallatie. Midden en onder: Struik belemmert het zicht op de overweglichten.
Voetpad dat voor de overweg eindigt
De indeling van de overweg moet in overeenstemming zijn met de aansluitende wegen. Indien het wegprofiel aangepast wordt, dient ook de overweginstallatie hierop aangepast te worden. In de praktijk gebeurt dit echter niet altijd, waardoor er op straat een ongewenste situatie kan ontstaan. Zo komt het voor dat voetpaden niet in de vorm van een loopstrook over de overweg doorgetrokken zijn, maar dat dit voetpad voor de overweginstallatie eindigt. Dit zorgt ervoor dat voetgangers gedwongen worden om de overweg via de rijbaan over te steken, wat zeer ongewenst is.
[ link ] Afbeelding 18 Voetpad dat voor de overweg eindigt.
Voetpad dat in een scherpe hoek om de overweginstallatie ligt
Bij overwegen met vrijliggende voetpaden dient er aandacht te worden besteed aan de toegankelijkheid voor minder validen en blinden en slechtzienden, zowel voor als op en na de overweg. Voor deze groep mensen heeft het de voorkeur om de oversteek over de overweg zo comfortabel en kort mogelijk te maken, zonder (al te veel) krappe bochten in de route. De (scherpe) bochten in de route zorgen ervoor dat minder validen meer tijd nodig hebben en meer moeite kunnen hebben om de oversteek te maken. Voor blinden en slechtzienden geldt dat zij een minder goed voorspelbare looproute over de overweg hebben, wat de kans verhoogt dat deze groep mensen per ongeluk naast de overwegbevloering in het spoor stappen. Wegbeheerder en spoorbeheerder dienen in overleg na te gaan hoe een zo veilig en comfortabel mogelijke oversteek voor voetgangers gecreëerd kan worden.
[ link ] Afbeelding 19 Boven, midden en onder: voetpad dat in een scherpe hoek rondom de overweginstallatie ligt.
Snelheidsremmende maatregelen na de overweg
Het is ongewenst om in de nabijheid van de overweg snelheidsremmende maatregelen toe te passen die een negatieve invloed hebben op de
ontruiming van de overweg. Dit betreffen maatregelen in de vorm van drempels, plateaus, versmallingen en asverschuivingen. Ook maatregelen die optisch doen lijken alsof er afgeremd moet worden, zijn in de nabijheid van een overweg ongewenst. Verder is het ongewenst om direct na de overweg het aantal rijstroken te verminderen.
[ link ] Afbeelding 20 Boven: Versmalling in de nabijheid van een overweg. Onder: Plateau nabij de overweg.
Snelheidsremmende maatregelen voor de overweg zijn geen probleem, zolang deze maatregelen niet voor teveel afleiding bij de weggebruiker zorgen.
Verkeerd gebruik fiets- en voetpaden
Bij het ontwerp van een verkeerssituatie in de directe omgeving van de overweg moet voorkomen worden dat er een situatie ontstaat, waarbij verkeerd gedrag wordt ‘uitgelokt’. Nabij de overweg kunnen met name fietsers in de verleiding worden gebracht om aan de ‘verkeerde’ kant van de weg de overweg te passeren of om via het voetpad en overweg te passeren. Op die plekken is de overweg daar niet voor ingericht, met als gevolg dat er onveilige situaties kunnen ontstaan. In die gevallen zullen er maatregelen getroffen moeten worden die het verkeerde gebruik doen verdwijnen of die leiden tot het legaliseren van dit verkeerde gebruik, bijvoorbeeld door middel van het realiseren van een in twee richtingen te berijden fietspad.
[ link ] Afbeelding 21 Fietsers steken overweg via voetpad over.
[ link ] Afbeelding 22 Fietser fietst tegen de richting in over de overweg.
Fietspaaltjes direct voor en na een langzaam verkeer overweg
Bij een overweg voor uitsluitend fietsers en voetgangers kan het in sommige gevallen wenselijk zijn om de toegang naar de overweg deels te blokkeren met fietspaaltjes, om zo te voorkomen dat autoverkeer gebruik maakt van de overweg. De locatie van de fietspaaltjes, evenals de opvallendheid hiervan, verdient dan extra aandacht. De voorkeur is om de fietspaaltjes zoveel mogelijk van de overweg af te plaatsen (indien mogelijk), zodat een fietser die de overweg af rijdt en per ongeluk tegen een paaltje botst, niet op het spoor valt maar buiten de overweg. Daarbij heeft het de voorkeur om de fietspaaltjes zo opvallend en herkenbaar mogelijk te maken (bijvoorbeeld in de vorm van een verkeerszuil), zodat de botsingskans voor fietsers laag is.
[ link ] Afbeelding 23 Boven: Ongewenste en voor sommigen te weinig opvallende fietspaaltjes direct voor de overweg. Onder: Verkeerszuil op voldoende afstand van de overweg.
Dynamische afsluiting / doseerinstallatie nabij de overweg
In sommige situaties is het vanuit de wegbeheerder gewenst dat niet elk type voertuig gebruik maakt van de weg over de overweg. In dat geval kan er gekozen worden om een of meerdere dynamische afsluitingen op de weg naar of vanaf de overweg te plaatsen. Hierbij moet opgemerkt worden dat het niet (correct) werken van een dynamische afsluiting of doseerinstallatie na de overweg kan zorgen voor een wachtrij die tot op de overweg komt en daarmee voor een
valstriksituatie. Om die reden dient bij het plaatsen van dergelijke installaties rekening gehouden te worden met voldoende afstand tussen de overweg en de dynamische afsluiting of doseerinstallatie, dat wil zeggen: minimaal 27 meter (afhankelijk van de lengte van de voertuigen die gebruik mogen maken van de overweg) tussen het hart van het dichtstbijzijnde spoor en de stopstreep aan de spoorzijde voor de dynamische afsluiting of doseerinstallatie. Vanuit overwegveiligheid heeft het de voorkeur om bij het selecteren / doseren van voertuigen over de overweg niet een dynamische afsluiting of doseerinstallatie te plaatsen, maar om bijvoorbeeld te kiezen voor een flitscamera.