Definitie en doel De obstakelvrije zone is een strook naast de weg. Er staan geen obstakels of ontwerpelementen (zoals een sloot of een talud) die, als een voertuig uit koers raakt, bij aanrijding ernstige schade en/of letsel kunnen veroorzaken. Het doel van deze zone is de weggebruiker de kans te geven veilig naast de weg tot stilstand te komen. Uit onderzoek blijkt dat een obstakelvrije zone bijdraagt aan de vermindering van het aantal ernstige bermongevallen. Inrichting obstakelvrije zone In de obstakelvrije zone zijn onder andere geen: - bomen
- goten en opsluitbanden met hoogteverschillen van > 0,07 meter
- geluidswerende constructies
- wegmeubilair (tenzij botsvriendelijk/botsveilig)
- sloten
- steile taluds
- (particuliere) erfafscheidingsobjecten
In de obstakelvrije zone mag wel staan: - ‘botsvriendelijk/botsveilig’ wegmeubilair: lichtmasten en praatpalen die bij aanrijding door een personenauto bezwijken (zie factsheet Botsvriendelijke masten)
- struiken, mits ze botsvriendelijk/botsveilig zijn en blijven
- aflopende taluds met een helling niet steiler dan 1:6
- opgaande taluds met een helling niet steiler dan 1:2
Richtlijnen Wat betreft de breedte van de obstakelvrije zone buiten de bebouwde kom gelden de volgende richtlijnen van CROW: Wegtype | Standaard | Erftoegangswegen buiten de bebouwde kom – 60 km/h | 2,5 m | Gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom – 80 km/h | 6 m | Regionale stroomwegen – 100 km/h | 10 m | Autosnelwegen – 100 km/h | 10 m | Autosnelwegen – 120 / 130 km/h | 13 m |
De breedte van de obstakelvrije zone wordt gemeten vanuit de binnenkant van de kantstreep. De kantstreep, de redresseerstrook en (bij autosnelwegen) de vluchtstrook zijn dus onderdeel van de obstakelvrije zone. Binnen de bebouwde kom wordt de term obstakelvrije zone niet gebruikt. Bij de plaatsing van objecten in de berm (of op trottoirs) dient wel rekening te worden gehouden met het profiel van vrije ruimte van de verkeersdeelnemers (zie factsheet Bermen langs wegen binnen de bebouwde kom). Bedenkingen Er bestaan verschillende bedenkingen tegen het rigide doorvoeren van de obstakelvrije zone: - Vanuit verkeersveiligheid:
- soms voorkomen bomen dat auto’s op een naastgelegen fietspad terecht kunnen komen en dragen ze zo juist bij aan de verkeersveiligheid van de fietser
- een obstakelvrije zone kan ertoe leiden dat weggebruikers harder gaan rijden vanwege het ruime vrije zicht, waardoor de situatie juist minder veilig wordt
- bomen in bochten zorgen dat weggebruikers een bocht zien aankomen (boogdetectie)
- Vanuit landschap en natuur:
- het realiseren van obstakelvrije zones conform de richtlijnen betekent dat langs een groot aantal wegen bomen gekapt moeten worden, tenzij er een strook grond beschikbaar komt waar de bomen op veilige afstand geplant kunnen worden; dit heeft gevolgen voor de natuur en zou het Nederlandse landschap ingrijpend veranderen (zie factsheet Landschap en bermen)
- Vanuit realiseerbaarheid:
- er is niet altijd voldoende grond beschikbaar om aan de richtlijnen te kunnen voldoen
- grootschalige bomenkap zou leiden tot veel weerstand bij burgers
Integrale afweging Bij de obstakelvrije zone staan verkeerskundigen en landschapsarchitecten/ecologen soms lijnrecht tegenover elkaar. Juist hier is het maken van een integrale afweging belangrijk: - Om wat voor weg gaat het?
- Wat is het (verkeerskundige) probleem?
- Wat is de landschappelijke waarde?
- Welke natuurwaarden zijn er?
- Welke aspecten van de obstakelvrije zone kunnen probleemloos worden doorgevoerd?
- Waar liggen de pijnpunten?
- Hoe kunnen die opgelost worden?
- Welke afweging maken we op grond van al deze factoren?
|