Wegberm of groenstrook? Bermen worden vrijwel altijd geassocieerd met wegen buiten de bebouwde kom. Toch liggen ze ook binnen de bebouwde kom. Bermen bieden ook daar kansen en mogelijkheden voor zowel verkeerskundig als landschappelijk/stedenbouwkundig ontwerp. Er is discussie over wat binnen de bebouwde kom bermen zijn, en wat groenstroken. Sommige wegbeheerders hanteren als criterium: als er een hoge rand is, is het een groenstrook. Anderen hebben als criterium of de strook bij de weg hoort. Als dit zo is, is het een berm, ook als er een hoge rand is. Voor deze kennismodule is de discussie niet van belang. De informatie is van toepassing op zowel bermen als groenstroken. Erftoegangswegen (ETW) Bermen langs een ETW binnen de bebouwde kom zijn vanuit verkeerskundig oogpunt niet noodzakelijk. Meestal ligt langs de rijbaan van de ETW kantopsluiting of een trottoir. Als er een berm/groenstrook langs de rijbaan ligt, heeft dat meestal een landschappelijke, stedenbouwkundige of ecologische reden. Aandachtspunten bij een berm naast de rijbaan zijn: - Weinig hoogteverschil
Om valgevaar voor voetganger of fietser te voorkomen, moet de berm zonder groot hoogteverschil (maximaal 2 centimeter) aansluiten op de verharding. Als er een duidelijke scheiding zichtbaar is, bijvoorbeeld door een kantopsluiting (bijvoorbeeld een trottoirband of opsluitband) of door een ander type verharding, is dit niet noodzakelijk.
- Profiel van vrije ruimte
Bij het plaatsen van straatmeubilair en andere objecten in de berm dient men rekening te houden met het profiel van vrije ruimte dat voertuigen nodig hebben. Een fietser mag niet met zijn pedaal tegen een bloembak of paal komen, een vrachtwagen mag niet met zijn dak tegen een boomkruin rijden. Afhankelijk van het ontwerp is de afstand tussen zijkantverharding en bermobject tussen de 0 en 0,60 meter.
| [ link ] Profiel van vrije ruimte vrachtauto |
Gebiedsontsluitingswegen (GOW) Bij een GOW binnen de bebouwde kom kunnen drie verschillende soorten bermen voorkomen: middenbermen, tussenbermen en buitenbermen. De belangrijkste verkeerstechnische eisen per bermsoort worden hieronder kort weergegeven. - Middenberm
In de ideale situatie ligt er tussen de rijbanen een fysieke rijrichtingscheiding van minimaal 1,50 meter. Dat kan een middenberm zijn. In veel situaties ligt er geen fysieke rijrichtingscheiding maar wordt een (dubbele) asmarkering toegepast.
- Tussenberm
In de ideale situatie ligt er een vrijliggend fietspad (bij een maximumsnelheid van 70 km/h een vrijliggend fiets/bromfietspad) of een parallelweg. Deze parallelweg is vormgegeven als ETW en is met een fysieke scheiding van de hoofdrijbaan gescheiden. Die fysieke scheiding kan een tussenberm zijn. Wordt beplanting toegepast op de tussenberm dan dient de tussenberm minimaal 2,30 meter breed te zijn. Om valgevaar voor voetganger of fietser te voorkomen, moet ook hier de berm zonder groot hoogteverschil aansluiten op de verharding (maximaal 2 centimeter), tenzij er een duidelijke scheiding zichtbaar is.
- Buitenberm
Deze is uit verkeerskundig oogpunt niet nodig. Wel kan er een buitenberm zijn om andere redenen, zoals geluidshinder. Als er een buitenberm is, gelden dezelfde aandachtspunten als hierboven bij ETW zijn genoemd. De afstand tussen zijkantverharding en bermobject dient bij GOW > 0,80 meter te zijn.
|