Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek Verkeersveiligheid
Deze tekst is gepubliceerd op 21-06-13

Begrippenlijst

De meeste termen die in dit hoofdstuk aan bod zijn gekomen, zijn hierna in alfabetische volgorde opgenomen. Meer uitleg over veel van deze begrippen is te vinden in ‘Statistiek in woorden’ [4.19].
Afhankelijke variabele
De variabele waarvan men de waarden wil verklaren en begrijpen. Voorbeelden zijn het aantal ongevallen, het aantal slachtoffers en het ongevalsrisico op een bepaalde weg. Dit is typisch een variabele waarop de onderzoeker geen invloed heeft. Bij regressie- en variantieanalyse wordt geprobeerd de verschillende waarden op deze variabelen te verklaren aan de hand van de waarden op een of meer onafhankelijke variabelen (zie ook onafhankelijke variabele).
Aselecte steekproef
Een steekproef waarbij elke persoon in de populatie een even grote kans heeft om in de steekproef te worden opgenomen. Dit heet ook wel een willekeurige steekproef.
Betrouwbaarheid
De nauwkeurigheid van een meetinstrument in de zin dat bij een herhaalde meting van hetzelfde object (bijvoorbeeld de lengte van een wegvak) dezelfde waarde wordt gevonden. De betrouwbaarheid kan worden bepaald door hetzelfde object verschillende keren te meten. Als de metingen steeds overeenkomen, is het meetinstrument betrouwbaar.
Categorische variabele
Variabele met waarden die gemeten zijn op een nominale meetschaal. De ‘waarde’ van een klasse (1,2,3…) is niet meer dan een naam voor die klasse.
Centrummaat
Een samenvatting van de gemeten waarden in een getal. Voorbeelden zijn het gemiddelde, de mediaan en de modus.
Chi-kwadraattoets
Toets die onder meer wordt gebruikt om de samenhang tussen variabelen van nominaal meetniveau te onderzoeken.
Correlatie
Samenhang tussen twee variabelen van interval of ratio meetniveau.
DOCTOR
Dutch Objective Conflict Technique for Operation and Research (zie paragraaf 4.2.3).
F-toets
Toets binnen de variantieanalyse waarbij bepaald wordt of de variantie tussen groepen groter is dan verwacht mag worden op basis van de variantie binnen groepen.
Gemiddelde
De gemiddelde waarde van een reeks getallen. Deze waarde wordt berekend door alle getallen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal getallen. Dit heet ook wel het rekenkundig gemiddelde. Het berekenen van de gemiddelde waarde van een reeks getallen is alleen zinvol bij variabelen met een interval of ratio meetniveau. Bij lagere meetniveaus wordt de modus of mediaan gebruikt om een reeks getallen samen te vatten.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van verschillende beoordelaars. Zijn zij in staat met een zelfde meetinstrument of op basis van dezelfde instructies dezelfde waarde te vinden voor een te meten of te beoordelen object? De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid kan worden bepaald door twee mensen elk een aantal objecten te laten meten. Als de metingen per object steeds overeenkomen, is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hoog.
Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van een en dezelfde beoordelaar. Is deze in staat met een zelfde meetinstrument of op basis van dezelfde instructies op verschillende tijdstippen dezelfde waarde te vinden voor een te meten of te beoordelen object? De intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid kan worden bepaald door een en dezelfde persoon een aantal objecten op verschillende tijdstippen te laten meten. Als de metingen per object steeds overeenkomen, is de intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid hoog.
Mediaan
De mediaan is de middelste waarde van een reeks getallen die geordend zijn van laag naar hoog. Het bepalen van de mediaan is alleen zinvol bij variabelen met een ordinaal of hoger meetniveau.
Meetniveau
De kwaliteit van getallen die worden toegekend aan eigenschappen als haarkleur, leeftijd of lengte. Er zijn vier soorten meetniveaus te onderscheiden: nominaal, ordinaal, interval en ratio. Bij het laagste meetniveau (nominaal) is het getal nauwelijks informatief. Het is niets anders dan een label of etiket dat aan de eigenschap wordt toegekend. Bij hethoogste meetniveau (ratio) kunnen de objecten onderling worden vergeleken en kan bijvoorbeeld de gemiddelde waarde worden berekend. Er kan bijvoorbeeld worden gezegd dat de ene auto twee keer zo lang is als een andere auto.
Ook kan de gemiddelde lengte van een groep van voertuigen worden berekend (zie paragraaf 4.3.1 voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende meetniveaus).
Modus
De modus is gelijk aan het meest voorkomende getal in een reeks getallen, dus de waarde met de hoogste frequentie. De modus is voor alle typen variabelen, dus ongeachthet meetniveau, te berekenen.
Nameting
De meting van de afhankelijke variabele nadat de interventie (een verkeersveiligheidsheidsmaatregel bijvoorbeeld) heeft plaatsgevonden waarvan men het effect in een experimenteel design wil bepalen.
Non-response
Het percentage mensen dat weigert mee te werken aan het onderzoek of dat weigert bepaalde vragen uit een vragenlijst te beantwoorden. Een hoge non-response is een bedreiging voor de representativiteit van de steekproef omdat bepaalde groepen mensen vaker weigeren dan andere. Het kunnen mensen zijn die geen tijd hebben omdat ze veel werken, mensen die veel op de weg zitten of juist weinig of mensen die niet in het onderwerp geïnteresseerd zijn. In het laatste geval is er het gevaar dat alleen mensen reageren die belang hebben bij het onderzoek.
Onafhankelijke variabele
Dit is een variabele die de waarden op de afhankelijke variabele (de variabele waarnaar onderzoek wordt gedaan) mogelijk kunnen verklaren of beïnvloeden. In de context van experimenteel onderzoek is een onafhankelijke variabele een variabele die door de onderzoeker kan worden gemanipuleerd, dit in tegenstelling tot de afhankelijke variabele (zie ook afhankelijke variabele).
Operationaliseren
De vertaalslag die maakt dat een theoretisch concept of begrip (de verkeersveiligheid of intelligentie bijvoorbeeld) vertaald wordtnaar iets dat concreet kan worden gemeten (het aantal fatale verkeersongevallen per jaar of de resultaten van een intelligentietest bijvoorbeeld).
PET (‘post encroachment time’)
Maat voor de kans op botsen. De PET is gedefinieerd als de tijd tussen het moment dat de eerste weggebruiker de baan van de tweede verlaat (t1) en het moment waarop deze laatste de baan van de eerste bereikt (t2). Hoe lager de PET (= t2 – t1) hoe groter de kans op botsen. Zie ook TTC (time to collision).
Populatie
De totale groep van objecten of personen waarover men in een onderzoek uiteindelijk uitspraken wil kunnen doen. Voorbeelden zijn ‘alle 30 km/h-gebieden in de provincie Utrecht’ en ‘alle Nederlandse automobilisten’.
Random toewijzing
De procedure die er bij experimenteel onderzoek voor zorgt dat ieder object van onderzoek in de steekproef evenveel kans maakt om in de controle of in de experimentele conditie terecht te komen. Random toewijzing voorkomt dat niet in het onderzoek gemeten variabelen een mogelijke alternatieve verklaring kunnen vormen voor een eventueel gevonden effect.
Representatief
Een steekproef is representatief als de kenmerken van de objecten of van de personen in de steekproef overeenkomen met de kenmerken van de objecten of van de personen in de populatie waarover men uitspraken wil doen. Een steekproef van Nederlandse automobilisten is bijvoorbeeld behoorlijk representatief als de leeftijdsverdeling binnen de steekproef gelijk is aan de leeftijdsverdeling in de totale populatie van Nederlandse automobilisten en hetzelfde geldt voor het percentage mannen en vrouwen. Nog beter zou het zijn als ook het jaarkilometrage, het gebruik van het wegennet en de verdeling over de provincies overeenkomt.
Residu
Een residu (ook wel een schattingsfout of voorspellingsfout genoemd) is het verschil tussen de door een model (bijvoorbeeld lineaire regressie) voorspelde waarde en de geobserveerde waarde van een variabele. Hoe kleiner de residuen zijn, des te beter is het model in staat om de geobserveerde waarden van een variabele te voorspellen.
Respondenten
Mensen die tijdens een onderzoek een vragenlijst hebben ingevuld.
Response
Het percentage van de benaderde personen dat een ingevulde vragenlijst heeft teruggestuurd of dat wil meewerken aan een interview of onderzoek.
Spreiding
De spreiding heeft betrekking op de mate waarin de waarden van een variabele onderling van elkaar verschillen.
Standaarddeviatie
De standaarddeviatie is de meest gebruikte maat voor spreiding bij variabelen op ratioof intervalniveau en geeft aan in hoeverre de waarden van een variabele onderling van elkaar (en dus van hun gemiddelde) verschillen. Hoe groter de standaarddeviatie des te groter zijn de onderlinge verschillen tussen de waarden van een variabele (en des te groter zijn ook de verschillen tussen de waarden van de variabele en hun gemiddelde). De standaarddeviatie is gelijk aan de wortel uit de variantie en drukt de spreiding uit in de oorspronkelijke meeteenheid van de betreffende variabele (zie ook spreiding en variantie).
Statistische regressie naar het gemiddelde
Dit refereert naar het verschijnsel dat extreem hoge en extreem lage waarden van een variabele bij een tweede (latere) meting de neiging hebben om in de richting van het gemiddelde van die variabele op te schuiven, en dus minder extreem te worden dan tijdens de eerste meting, omdat een deel van de waarden bij de eerste meting toevallig hoog of laag uitvielen.
Steekproef
Dat deel van de populatie dat men ondervraagt of anderszins onderzoekt om meer te weten te komen over de populatie (zie ook populatie en aselecte steekproef).
Survey-onderzoek
Verzamelnaam voor onderzoek aan de hand van vragenlijsten en/of interviews.
TTC (‘time to collision’)
Maat voor de kans op botsen. De TTC is gedefinieerd als de tijd die nog resteert tot twee naderende weggebruikers op botskoers zullen botsen als koers en snelheid ongewijzigd blijven. Hoe lager deze TTC, hoe groter de kans op botsen. De TTC kan de kans op botsen alleen goed voorspellen als twee weggebruikers op botskoers liggen. Als weggebruikers elkaar met hoge snelheid op een haar na missen zonder noemenswaardige koers- of snelheidsveranderingen, is er strikt genomen geen botskoers. Toch is in dergelijke situaties de kans op botsen reëel aanwezig. Een kleine wijziging in snelheid of koers zal gemakkelijk tot een botsing kunnen leiden. In dat geval kan de kans op botsen worden bepaald aan de hand van de PET.
Validiteit
De mate waarin een meetinstrument ook echt in staat is om te meten wat men bedoelt te meten. In tegenstelling tot een onbetrouwbaar meetinstrument (dat resulteert in random meetfouten) leidt een invalide meetinstrument tot systematische meetfouten. Bij vragenlijsten en interviews kan de validiteit bijvoorbeeld in het geding komen als suggestieve vragen worden gesteld of sociaal-wenselijke antwoordcategorieën worden gebruikt. Dan wordt niet de mening van mensen gemeten, maar dat wat ze denken dat men wil horen.
Variabele
Een kenmerk dat van persoon tot persoon of van object tot object kan variëren. Een variabele die betrekking heeft op personen is bijvoorbeeld de leeftijd. Een variabele die betrekking heeft op objecten is bijvoorbeeld het type voertuig (zie ook afhankelijke variabele en onafhankelijke variabele).
Variantie
De variantie is een tweede veel gebruikte maat voor spreiding en geeft ook aan in hoeverre de waarden van een variabele van elkaar (en dus van hun gemiddelde) verschillen. De variantie is gelijk aan het kwadraat van de standaarddeviatie (zie ook spreiding en standaarddeviatie).
Voormeting
De meting van de afhankelijke variabele voordat de interventie (een verkeersveiligheidsheidsmaatregel, bijvoorbeeld) heeft plaatsgevonden waarvan men het effect in een experimenteel design wil bepalen.