Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek wegontwerp buiten de bebouwde kom
Deze tekst is gepubliceerd op 12-12-22

Bushaltes

Bussen halteren op erftoegangswegen in principe op de rijbaan. Op drukkere erftoegangswegen type 1 kan het nodig zijn om toch buiten de rijbaan te halteren. Op gebiedsontsluitingswegen moet voor een halterende bus altijd minimaal een haven aanwezig zijn. Bij regionale stroomwegen halteert de bus op een haltevoorziening die naast de doorgaande weg ligt.
De inrichting en de uitrusting van bushaltes moeten voldoen aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer (). Let bij het ontwerpen van bushaltes buiten de bebouwde kom op de volgende aspecten:
  • de situering van de bushalte;
  • het perron;
  • het ontwerp van de haven;
  • de bereikbaarheid en looproute van en naar de halte voor de buspassagiers;
  • de veiligheid van de wachtende en in- en uitstappende passagiers;
  • de invloed die een remmende, stilstaande en weer optrekkende bus uitoefent op het gedrag van het overige verkeer.
Situering van bushaltes
Bushaltes maken een veilige en vlotte in- en uitstap mogelijk voor de reizigers. Het halteren van de bus kost tijd. Daarom is een halte zodanig ontworpen dat de bus zonder grote vertraging en veilig bij de halte kan stoppen. Na het wegrijden kan de bus op een veilige en vlotte manier weer in het overige verkeer invoegen.
In het algemeen geldt dat een halte zo dicht mogelijk bij voorzieningen met een hoge attractiewaarde (recreatie- en natuurgebieden) en zo veel mogelijk op knooppunten van verkeersstromen (treinstations, kruispunten van belangrijke wegen) wordt gesitueerd. Het merendeel van de buspassagiers in het buitengebied maakt gebruik van de fiets als voortransport. Besteed bij het kiezen van een locatie voor de halteplaats aandacht aan de loop- en fietsroutes van reizigers, en aan de stalling van de fiets. Een halte moet veilig bereikbaar, herkenbaar en benaderbaar zijn.
Als er meerdere halteplaatsen aanwezig zijn, concentreer deze dan bij voorkeur op een openbaarvervoersknooppunt. Zo wordt voor overstappers een meer aantrekkelijke en veilige overstap gecreëerd en ontstaat er meer draagvlak voor de voorzieningen die op de openbaarvervoersknooppunten aanwezig zijn.
Het is gewenst om de halte voor de heen- en terugrichting dicht bij elkaar te situeren (haltecluster), in elk geval binnen zichtafstand. De haltes liggen in de rijrichting gezien bij voorkeur voorbij elkaar, zodat overstekende passagiers achter de bus langs altijd voldoende zicht hebben op naderend verkeer. Leg haltes niet vlak voor of in een bocht met een straal kleiner dan 300 meter aan. Het zicht is in dergelijke bochten te beperkt. Bovendien hebben bussen in de bocht moeite om recht langs de halte te komen.
[ link ]

Figuur 17.3 Aanbevolen situering van bushaltes nabij kruispunt

Ten opzichte van kruispunten zijn drie plaatsen voor haltes mogelijk:
  • direct voor het kruispunt;
  • direct na het kruispunt;
  • op het wegvak tussen twee kruispunten in.
Om de oversteekrelatie tussen de halte en bestemmingen aan de overzijde van de weg veilig te maken, heeft een ligging van haltes nabij het kruispunt de voorkeur. Uiteraard moet daar dan wel een veilige oversteekgelegenheid zijn. Ook voor haltes bij kruispunten geldt dat de haltes bij voorkeur voorbij elkaar liggen, dus ook voorbij het kruispunt. Situeer de halte zo dat de achterzijde van de bus minstens 12 meter uit de bocht staat in verband met de zichthoek. In beginsel maakt het daarbij geen verschil of het een gelijkwaardig kruispunt, een rotonde, een kruispunt met voorrangsregeling of een kruispunt met verkeerslichten betreft.
Maatvoering
In tabel 17.1 staat de maatvoering van haltes op wegen buiten de bebouwde kom. In de volgende paragrafen wordt per wegcategorie de maatvoering toegelicht ondersteund door voorzieningenbladen V17.2.a t/m V17.2.d. De breedte van een haltehaven bedraagt altijd minimaal 3,00 meter. De lengte van de halte hangt af van de lengte van het ingezette materieel en de ter plaatse geldende dienstregeling: staat er één bus bij de halte, staan er twee of meer volgbussen van dezelfde lijn, of halteren er meerdere bussen gelijktijdig van verschillende lijnen die afzonderlijk van elkaar weg moeten kunnen rijden?
Vervoerders hebben wensen voor veiligheid en rijcomfort. Houd daarom voor de in- en uitrijhoek een helling aan van respectievelijk 1 : 8 en 1 : 10 (zonder afrondingen).
Tabel 17.1 Maatvoering haltes op verschillende wegen buiten de bebouwde kom
Wegcategorie
Type voorziening
Perronlengte bij diverse buslengtes (m)
Verlaagde rechtstand
Inrij-hoek
Uitrij-hoek
12
15
18
24
Erftoegangsweg (type 1)
Op rijbaan
13 m
16 m
18 m
25 m
n.v.t.
n.v.t.
1)
n.v.t.
Erftoegangsweg (type 1)
Haltehaven
8 m
12 m
16 m
22 m
4 m
1 : 8
1 : 5
2)
Erftoegangsweg (type 2)
Op rijbaan
8 m
12 m
16 m
n.v.t.
n.v.t.
1)
n.v.t.
Gebiedsontsluitingsweg
3)
Haltehaven
22 m
22 m
36 m
n.v.t.
1 : 8
1 : 10
Regionale stroomweg
Aparte voorziening
18 m
18 m
36 m
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Opmerkingen
1) eis is dat de halte recht aangereden kan worden met een lengte van ten minste de lengte van de bus
2) flauwer is gewenst
3) bij meerdere buslijnen of een hoogfrequente buslijn aparte voorziening (Hub)