Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek wegontwerp buiten de bebouwde kom
Deze tekst is gepubliceerd op 07-12-22

Doorrijhoogte

Verticaal profiel van minimumruimte
Het profiel van minimumruimte (ook wel: verkeersruimte) heeft de bestuurder van een rijdend voertuig nodig voor het uitvoeren van zijn rijtaak. De ontwerpvoertuigen zijn beschreven in hoofdstuk 3. Het profiel van minimumruimte is de som van:
  • de ruimte die het maatgevende ontwerpvoertuig vanwege zijn afmetingen in beslag neemt;
  • de ruimte die het maatgevende ontwerpvoertuig nodig heeft voor de bewegingen tijdens het rijden.
De verticale bewegingen van een voertuig ontstaan door oneffenheden in de verharding in combinatie met het veersysteem van een voertuig. Deze zijn grotendeels onafhankelijk van de ontwerpsnelheid. De vrachtauto is het maatgevende ontwerpvoertuig.
Ga er bij het ontwerp van wegen (met de eventueel bijbehorende kunstwerken) van uit dat er binnen de wettelijke bepalingen geen beperkingen zijn voor de belasting en de afmetingen van de voertuigen. Houd eventueel rekening met bepaalde gebiedsspecifieke voertuigen of bijzondere transporten. De afmetingen van de verkeersruimte staan in tabel 14.5.
Tabel 14.5 Verticaal profiel van minimumruimte
OntwerpvoertuigVerticaal profiel van minimumruimte (m)
Personenauto4,25
Vrachtauto4,25
Landbouwvoertuig (excl. lading)4,25
Motor, scooter2,50
Fietser2,50
Verticale objectafstand
De verticale objectafstand (ook wel: doorrijhoogte) is de kortste afstand tussen de bovenkant van het wegdek en een object. Europese normen schrijven een verticaal profiel van vrije ruimte voor van 4,50 meter. Voor de Nederlandse situatie is hier een overlagingsmarge van 0,10 meter aan toegevoegd. Het verticale profiel van vrije ruimte bij aanleg bedraagt hiermee 4,60 meter. Het verticale profiel van vrije ruimte geldt voor dat gedeelte van de weg waarover gereden kan worden. Het omvat dus naast de rijbaan ook de vlucht- en bergingsruimte, de obstakelvrije zone en werkende breedte van afschermingsvoorzieningen.
Beperkingen verticaal profiel van vrije ruimte
Beperkingen van het profiel van vrije ruimte in de hoogte komen voor bij viaducten, tunnels en andere onderdoorgangen, maar ook bij (tijdelijke) constructies waarmee bijvoorbeeld pijpleidingen over de rijbanen gevoerd worden.
Het is van groot belang de komst van lage kunstwerken en onderdoorgangen vroegtijdig aan te kondigen. Is de doorrijhoogte minder dan 4,60 meter, maar groter dan 4,00 meter, dan kan hiertoe gebruik worden gemaakt van een verkeersbord waarop in het wit de vrije doorrijhoogte is aangegeven tussen twee witte driehoeken (bord L1, RVV 1990). Het getal op het bord is niet kleiner dan 4,0 meter en niet groter dan 4,40 meter. Het getal op het bord heeft een decimaal en is altijd 0,10 tot 0,20 meter lager dan de gemeten doorrijhoogte. Om het getal te bepalen wordt de gemeten hoogte opgehoogd naar het eerstvolgende ronde decimale getal en daarvan wordt dan 0,20 meter afgetrokken. Voorbeeld: gemeten hoogte is 4,23 meter. Dit getal wordt opgehoogd naar 4,30 meter en vervolgens 0,20 meter afgetrokken. Het getal op het L1 bord is dan 4,1. Het bord wordt in principe boven de rijbaan aangebracht.
In sommige gevallen, waarin de vrije doorrijhoogte 4,15 meter of minder is, zal wellicht een geslotenverklaring voor motorvoertuigen die met inbegrip van de lading een bepaalde hoogte te boven gaan, de beste oplossing zijn (bord C19, RVV 1990). In dat geval wordt een (hard/stalen) portaal geplaatst eventueel met kettingen (onderkant ketting 0,05 á 0,10 meter lager dan de werkelijke doorrijhoogte). Het portaal wordt direct ná het laatste keuzepunt geplaatst waar een hoog voertuig nog een andere route kan kiezen. Voorbeeld: portaal aan het begin van wegvak plaatsen waar men stroomafwaarts (mogelijk 100 of 500 meter verderop) een lage onderdoorgang ontmoet. Op het portaal bord C19 plaatsen.De onderkant van viaducten, tunnels, onderdoorgangen en dergelijke moet worden gemarkeerd als de vrije doorrijhoogte kleiner is dan 4,20 meter. Deze markering bestaat uit 0,15 meter brede witte, verticale strepen op een zwarte ondergrond. De ruimte tussen de strepen bedraagt 0,25 meter. De hoogte van het zwart-witte vlak is 0,50 meter (met een minimum van 0,25 meter). Zie figuur 14.4.
[ link ]

Figuur 14.4 Beperkingen van het profiel van vrije ruimte in de hoogte

Fiets- en voetgangerstunnels kunnen op dezelfde wijze worden gemarkeerd. Deze markering bestaat uit 0,15 meter brede witte, retroreflecterende (materiaal minimaal klasse III volgens NEN 3381), verticale strepen op een zwarte ondergrond. Het verkeersbord hoeft dan niet te worden geplaatst.