Fietsstroken
Een fietsstrook is een door een deelstreep afgescheiden gedeelte van de rijbaan waarop fietssymbolen zijn aangebracht en die bestemd is voor fietsers en snorfietsers. De fietsstrook heeft een officiële status en mag in beginsel niet door andere weggebruikers worden gebruikt. Door een onderbroken deelstreep mogen andere weggebruikers wel van de fietsstrook gebruikmaken om in te halen, uit te wijken of om een parkeerplaats te bereiken. Automobilisten en bromfietsers die op de fietsstrook rijden, moeten hun gedrag en plaats op de weg afstemmen op de aanwezigheid van fietsers. Het is voor bestuurders verboden op of langs een fietsstrook te stoppen of te parkeren.
Een goede fietsstrook kenmerkt zich door:
- voldoende breedte;
- een rode kleur;
- het fietssymbool.
Suggestiestroken
In het verleden is een praktijk ontstaan waarbij fietsstroken zonder fietssymbool zijn toegepast. Deze zogeheten fietssuggestiestroken hebben geen juridische status. Soms zijn op deze fietssuggestiestroken minder strenge aanbevelingen toegepast dan op fietsstroken (onder meer wat betreft breedte en kleur). De term fietssuggestiestrook wordt sinds een aantal jaren formeel niet meer gebruikt. Maak een duidelijke keuze: ofwel een volwaardige fietsstrook (van voldoende breedte en met markering) toepassen, ofwel een volledig gemengd profiel te realiseren eventueel met een bredere kantstrook (suggestiestrook) om de suggestie van een smalle weg te wekken.
Maatvoering
De aanbevolen breedtes voor fietsstroken zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat een fietsstrook altijd breed genoeg is om minimaal twee fietsers naast elkaar te laten rijden. Daarbij kan het gaan:
- om fietsers die voor de gezelligheid naast elkaar rijden;
- om een volwassene die voor de veiligheid naast een kind wil fietsen;
- om een snellere fietser die een langzame fietser wil inhalen.
Fietsers moeten veilig en comfortabel (naast elkaar) van de strook gebruik kunnen maken, zonder het gevoel te hebben dat ze worden opgejaagd door motorvoertuigen. De breedte van de fietsstrook moet bevorderen dat passerende automobilisten voldoende afstand bewaren tot de fietsers. Uit onderzoek van CROW-Fietsberaad () blijkt dat de breedte van de fietsstrook veel invloed heeft op de wijze waarop automobilisten fietsers passeren (en daarmee op de objectieve en subjectieve veiligheid).
Dit betekent dat een fietsstrook 1,70 tot 2,20 meter breed is, afhankelijk van de beschikbare verhardingsbreedte (). Deze maten zijn exclusief de markering. Maak de fietsstrook breder als er dicht bij de fietsstrook obstakels zijn (bijvoorbeeld afsluitpaaltjes binnen 0,50 meter); zie ook het profiel van vrije ruimte in paragraaf 3.1.2.
Overweeg fietsstroken buiten de bebouwde kom alleen op erftoegangswegen (zie het schema in tabel 14.11). Pas ze alleen toe op erftoegangswegen met een rijbaanbreedte tussen 5,80 en 7,90 meter omdat fietsstroken altijd voldoende breed moeten zijn. Op wegen met een verhardingsbreedte smaller dan 5,80 meter is het niet mogelijk goede fietsstroken aan te leggen in combinatie met een middenrijloper van minimaal 2,20 meter. Als de rijbaan smaller is dan 5,80 meter, worden geen fietsstroken toegepast. Hier kan wel een fietsstraatinrichting worden overwogen.
Bij toepassing van het dwarsprofiel met fietsstroken moeten automobilisten bij het naderen van een tegenligger bewust uitwijken over de fietsstrook. Ze mogen daarbij het fietsverkeer niet hinderen. De middenrijloper voor het autoverkeer mag dan maximaal 3,80 meter breed zijn.
Omdat buiten de bebouwde kom de snelheid van auto’s hoger ligt, zijn te smalle fietsstroken hier nóg onveiliger en minder comfortabel. Daarom moeten ook buiten de bebouwde kom fietsstroken minimaal 1,70 meter (exclusief kantmarkering) breed zijn. Benadruk de eventuele functie voor het fietsverkeer door een fietsstraatinrichting (zie paragraaf 14.3).
Kantstroken en visuele versmallingen
Vaak worden erftoegangswegen buiten de bebouwde kom voorzien van een kantmarkering die onder andere tot doel heeft de rijbaan smaller te laten ogen dan deze werkelijk is. De kantmarkering bestaat uit een onderbroken of doorgetrokken streep en bevindt zich op enige decimeters vanaf de kantverharding. Als de afstand tussen markering en kantverharding groter is dan 0,30 à 0,40 meter, dan kan bij zowel fietsers als automobilisten de indruk ontstaan dat de kantstrook bedoeld is voor fietsers. Fietsers voelen zich dan verplicht op dat smalle strookje te gaan fietsen en voelen zich daar extra onveilig. Of automobilisten dwingen fietsers met hun inhaalgedrag naar die (te) smalle strook. Het fietsen op zo’n smalle strook vergt veel (mentale) inspanning en kan leiden tot enkelvoudige fietsongevallen. Breng kantmarkering daarom aan op maximaal 0,25 meter vanaf de zijkant van de verharding.