Fouten in het wegbeeld
Een wegbeeld vertoont soms eigenschappen die de ontwerper niet direct verwacht op basis van de gegevens van het ontwerp. Combinaties van elementen die in verkeerstechnisch opzicht voldoen, zijn soms ongeschikt om een duidelijk en aantrekkelijk wegbeeld tot stand te brengen. Ontwerpfouten worden meestal veroorzaakt doordat een of meer elementen een verkeerde grootte hebben of doordat de afmetingen van de diverse ontwerpelementen onderling niet in een goede verhouding staan. De meest voorkomende storende of misleidende vormen in het wegbeeld zijn:
- knikken;
- korte S-vormen;
- rechtstanden;
- dubbele S-vormen.
Knikken
Knik in horizontale zin
Om bij een horizontale richtingsverandering van minder dan zes graden een hinderlijke knik in het wegbeeld te vermijden, moet de horizontale boog ten minste de volgende lengte hebben zoals opgenomen in tabel 13.28.
Tabel 13.28 Minimale lengte horizontale boog om knik in wegbeeld te voorkomen
Ontwerpsnelheid (km/h) | Minimale lengte boog (m) | |
Doorgaande weg | 60 | 200 |
80 | 350 | |
100 | 550 | |
Verbindingsweg* | 50 | 150 |
70 | 250 | |
90 | 450 | |
* Ontwerpsnelheden 50, 70 en 90 km/h zijn alleen van toepassing bij verbindingswegen en toe- en afritten van regionale stroomwegen. |
[ link ]
Figuur 13.24 Geringe richtingsverandering in horizontale zin
Deze booglengtes gelden dus als minimumlengtes voor een horizontale boog bij een richtingsverandering over een hoek kleiner dan zes graden. Hieruit volgt voor de berekening van de straal:
Knik in verticale zin
Bij nadering van een verticale voetboog vanuit een rechtstand of een zeer flauwe horizontale boog, kan een geringe richtingsverandering in verticale zin een knik in het wegbeeld veroorzaken. De grootte van de uit esthetisch oogpunt gewenste boogstraal, die echter in veel gevallen niet te realiseren is, staat in tabel 13.29.
Tabel 13.29 Minimale straal voetboog om knik in wegbeeld te voorkomen
V o | r voet | |
Doorgaande weg | 60 km/h | 8000 meter |
80 km/h | 14.000 meter | |
100 km/h | 20.000 meter | |
Verbindingsweg* | 50 km/h | 5000 meter |
70 km/h | 11.000 meter | |
90 km/h | 17.000 meter | |
* Ontwerpsnelheden 50, 70 en 90 km/h zijn alleen van toepassing bij verbindingswegen en toe- en afritten van regionale stroomwegen. |
[ link ]
Figuur 13.25 Geringe richtingsverandering in verticale zin
De knik in het wegbeeld verzacht wanneer deze in een horizontale boogstraal is geprojecteerd. Ook een geringe helling voor de verticale boogstraal verzacht de knik.
Korte S-vormen
Korte S-vorm in horizontale zin
Maak de stralen van de horizontale S-boog zo ruim mogelijk bij een horizontale verschuiving van de as van een rijbaan. Een verschuiving over betrekkelijk geringe lengte geeft een ongeloofwaardig beeld. Bij wegen zonder harde rijbaanscheiding zoals gebiedsontsluitingswegen, kan een asverschuiving over de halve rijbaanbreedte naar rechts zelfs gevaarlijk zijn. Dit is vooral ’s nachts het geval omdat het voor een bestuurder dan lijkt of hij recht op een tegenligger inrijdt. Pas asverschuivingen daarom toe over een horizontale afstand die minimaal even groot is als de wegbreedte. Nog beter is dit gehele probleem te vermijden door de verschuiving te verwerken in een zwak gebogen tracé.
[ link ]
Figuur 13.26 Korte horizontale asverschuiving
Korte S-vorm in verticale zin
Verhogingen of verlagingen in een weg die ongeveer op hetzelfde niveau liggen als de ooghoogte van de weggebruiker of iets lager, kunnen korte S-vormen laten zien waarbij de voetboog niet domineert. Gebleken is dat een helling van circa een 0,5 procent storend is in het wegbeeld. Pas bij 0,1 à 0,2 procent valt een helling niet meer op.
Kies voor een rechte helling met een kleine onder- en bovenafronding om een zo flauw mogelijke helling te realiseren. Ten opzichte van een lengteprofiel waarin een voet- en een topboog in elkaar overgaan, is de maximale helling bij een rechte helling tweemaal zo flauw.
Kies voor een rechte helling met een kleine onder- en bovenafronding om een zo flauw mogelijke helling te realiseren. Ten opzichte van een lengteprofiel waarin een voet- en een topboog in elkaar overgaan, is de maximale helling bij een rechte helling tweemaal zo flauw.
Rechtstanden
Een korte rechtstand tussen twee gelijkgerichte bogen geeft in het algemeen een slecht wegbeeld. In plaats van rechtstanden in het tracé, hebben licht gebogen weggedeelten de voorkeur. Zie hiervoor ook paragraaf 13.3.1.
Dubbele S-vormen
Dubbele S-vorm, horizontaal
Een geringe horizontale, zijwaartse verschuiving die binnen de zichtlengte weer herstelt, geeft in betrekkelijk rechte gedeelten een storend beeld. Dit treedt ook op wanneer voor de verschuiving ruime stralen zijn toegepast. Neem daarom een korte zijwaartse verschuiving op in een duidelijk gebogen gedeelte, bijvoorbeeld door een aaneenschakeling van bogen.
[ link ]
Figuur 13.27 Horizontale plaatselijke asverschuiving
Ook een verkantingsovergang kan storend zichtbaar zijn als horizontale S-boog. Voorkom dit door een overgangsboog van voldoende lengte toe te passen. Gebruik de cirkelvormige verkantingsovergang om een eventueel optredende tegenboog te vermijden. Bij verhoudingsgewijs kleine boogstralen kan dit wel een dynamisch bezwaar geven, wat om verkeersveiligheidsredenen is af te raden.
Dubbele S-vorm, verticaal
Een kuilvormige plaatselijke verlaging kleiner dan circa 1,50 meter in een weg, roept vragen op over de noodzaak. Alleen onder een viaduct kunnen hiervoor redenen zijn. Een gelijkvloers kruispunt ter hoogte van een plaatselijke verlaging is ongewenst.
Een vlak middengedeelte en rechte hellingen veroorzaken bij verlagingen groter dan circa 1,50 meter in het wegbeeld een storende rechtstand tussen gelijkgerichte bogen. Gebruik in dergelijke situatie een grote voetboog in plaats van de rechtstand. Vergroting van de straal van de topbogen levert geen verbetering in het wegbeeld op.
[ link ]
Figuur 13.28 Plaatselijke verlaging in een rechtstand
In tunnels is gewoonlijk weinig vrijheid in het bepalen van de stralen omdat de kosten meestal het ontwerp bepalen. Een samengestelde boog levert veelal een vloeiend wegbeeld op. Toch levert het beeld zonder samengestelde bogen meestal geen problemen op omdat de weggebruiker weinig ontwerpelementen tegelijk kan waarnemen. De aanwezigheid van een terras in een helling is esthetisch niet gewenst, maar is niet altijd te vermijden.
Soms is het onvermijdelijk een verhoging of verlaging te laten beginnen op enige afstand voorbij het begin van een horizontale boog. Kies dan een aanmerkelijk grotere straal voor de voetboog om van beneden af gezien een tegenboog in het wegbeeld te vermijden. Een andere optie is te volstaan met een helling van maximaal 0,2 procent.
Soms is het onvermijdelijk een verhoging of verlaging te laten beginnen op enige afstand voorbij het begin van een horizontale boog. Kies dan een aanmerkelijk grotere straal voor de voetboog om van beneden af gezien een tegenboog in het wegbeeld te vermijden. Een andere optie is te volstaan met een helling van maximaal 0,2 procent.
Ondersteunende maatregelen
In normale situaties zal de markering in combinatie met de kant van de rijbaan de bestuurder voldoende informatie geven over het verloop van de weg. In bijzondere situaties en omstandigheden (slecht weer, duisternis) is er behoefte aan aanvullende en/of ondersteunende geleiding.
Bebakening, markering, bebording, verlichting en beplanting zijn belangrijke middelen om de weggebruiker te informeren over het verloop van een weg.
Daarnaast kunnen er langs de weg verticale elementen aanwezig zijn die om een andere reden zijn geplaatst, maar die ook een sterk geleidende werking hebben in het wegbeeld. Zie ook hoofdstuk 18.
Bebakening, markering, bebording, verlichting en beplanting zijn belangrijke middelen om de weggebruiker te informeren over het verloop van een weg.
Daarnaast kunnen er langs de weg verticale elementen aanwezig zijn die om een andere reden zijn geplaatst, maar die ook een sterk geleidende werking hebben in het wegbeeld. Zie ook hoofdstuk 18.