Plaatsingscriteria
Bij een capaciteits- of veiligheidsprobleem heeft een infrastructurele oplossing in eerste instantie altijd de voorkeur. Pas als deze niet mogelijk is, komt een verkeersregelinstallatie (VRI of iVRI) in aanmerking, ter aanvulling op of in plaats van een infrastructurele oplossing. Het plaatsen van een verkeersregelinstallatie op een voorrangskruispunt is alleen te overwegen wanneer:
- de wachttijden van de ondergeschikte verkeersstromen onacceptabel hoog zijn;
- andere oplossingen zoals een rotonde geen soelaas bieden;
- de verkeersveiligheid te wensen overlaat en dat van het aanbrengen van verkeerslichten een positief effect op de verkeersveiligheid wordt verwacht.
Het met prioriteit willen afwikkelen van bepaalde doelgroepen, zoals fietsers en lijnbussen, mag niet de hoofdreden zijn voor het aanbrengen van verkeerslichten. Wel een reden om voor een verkeersregelinstallatie te kiezen, is wanneer het kruispunt deel uitmaakt van een bepaalde streng met diverse VRI-kruispunten.
Ongevallenanalyse
Voorzichtigheid is geboden bij de waardering van het effect van een verkeersregelinstallatie op de verkeersveiligheid. Plaats niet al te snel verkeerslichten om veiligheidsredenen. Voer eerst een gedegen analyse van de geregistreerde ongevallen uit. Het moet duidelijk zijn of het plaatsen van verkeerslichten wel probleemoplossend is. Kijk bij het zoeken naar oorzaken van de ongevallen vooral naar het gedrag van de verkeersdeelnemers die voorrang of vrije doorgang moeten verlenen. Informatie over het uitvoeren van een ongevallenanalyse staat in CROW-publicatie 66 'Handleiding Aanpak gevaarlijke situaties – Band D Aanpak gevaarlijke locaties (AVOC)' (). Ga na of verbetering van de verkeersveiligheid ook te bereiken is met andere maatregelen. In zeer veel gevallen is een rotonde een goede maatregel. Overweeg pas een verkeersregelinstallatie wanneer van andere maatregelen onvoldoende gunstig resultaat te verwachten is.
Typen ongevallen
Ook op voorrangskruispunten met verkeerslichten komen frequent ongevallen voor zoals:
- kop-staartongevallen door verschillende reacties op het gele en het rode licht;
- ongevallen door roodlichtnegatie;
- ongevallen door deelconflicten in de regeling (niet-conflictvrije regelingen).
Op het kruisingsvlak
Op het kruispuntvlak van met verkeerslichten geregelde kruispunten kunnen ongevallen ontstaan door:
- te hoge naderingssnelheden;
- technische storingen in de installatie veroorzaakt door bijvoorbeeld het uitvallen van de elektrische spanning, storing in de detectie of het uitvallen van een lamp;
- het niet 24 uur per etmaal regelen, hoewel de vormgeving van het kruispunt dit wel noodzakelijk maakt;
- roodlichtovertredingen, opzettelijke overtredingen (weinig verkeer, lange wachttijden, overzichtelijke kruispunten) of onachtzaamheid/afleiding (bijvoorbeeld door onduidelijke bewegwijzering of slechte zichtbaarheid bij minder goede weersomstandigheden);
- deelconflicten in een regeling;
- een te trage ontruiming op het kruispunt of een onjuiste ontruimingstijd bij de gegeven verkeerssamenstelling;
- een onjuiste vormgeving van het kruispunt (bijvoorbeeld te weinig ruimte voor twee voor elkaar langs rijdende linksafstromen of te weinig bochtverbreding bij twee links- of rechtsafstroken);
- een verkeerde lantaarnplaatsing.
In het algemeen zijn ongevallen op het kruispuntvlak voor een belangrijk deel te voorkomen door:
- een goed geometrisch kruispuntontwerp;
- een op de juiste wijze bij het verkeersbeeld passende verkeersregeling;
- een goede inrichting van het kruispunt zelf.
De vormgeving van een geregeld kruispunt moet zo veel mogelijk overeenstemmen met die van een ongeregeld kruispunt. De installatie kan immers al of niet bedoeld buiten bedrijf zijn en ook dan moet de verkeersafwikkeling zo veilig mogelijk kunnen plaatsvinden. Dit betekent onder andere dat de belangrijkste weg altijd als voorrangsweg moet zijn aangeduid. Wanneer bepaalde ontwerpelementen hiervan afwijken, zoals kruispunten met meer dan twee opstelstroken naast de verkeersgeleider in de ondergeschikte weg, of meer dan een opstelstrook voor een bepaalde richting op de voorrangsweg, is een 24-uursregeling noodzakelijk. In dergelijke gevallen is een goede flexibele regeling vereist om onnodig lange wachttijden en roodlichtovertredingen (vooral in de stillere uren) te voorkomen. Deelconflicten in een regeling zijn in beginsel ontoelaatbaar.
Roodlichtnegatie
De roodlichtnegatie gebeurt vooral op kruispunten met een lage verkeersbelasting en waar alleen uit overwegingen van ‘verkeersveiligheid’ een verkeersregelinstallatie is geplaatst. Door het optredende verkeersbeeld meent de weggebruiker de situatie zelf goed te kunnen beoordelen en het rode licht veilig te kunnen negeren. Roodlichtnegatie treedt vooral op in de dalperioden en ’s nachts. Door de hoge snelheden is de afloop van ongevallen, veroorzaakt door roodlichtovertredingen veelal (zeer) ernstig.
Ook starre regelingen die onvoldoende aansluiten op het feitelijke verkeersaanbod, geven vaak aanleiding tot roodlichtnegatie. Vooral voetgangers en (brom)fietsers negeren vaak een rood licht. Dit zijn juist de groepen verkeersdeelnemers waarvoor een verkeersregelinstallatie dikwijls wenselijk wordt geacht.
Het negeren van het rode licht kan worden teruggedrongen door onder andere:
- voldoende afwikkelingscapaciteit te bieden (voorkomen van ‘overstaan’);
- beperking van de (naderings)snelheden (maximumsnelheid 50 of 70 km/h);
- handhaving met snelheids- en roodlichtcamera;
- goede opvallendheid van de verkeerslantaarns;
- beperking van de wachttijden, met name voor voetgangers en fietsers.
Op de toeleidende weg
Weggebruikers anticiperen verschillend op de verkeerslichten. Het gaat dan vooral om de overgang van de groenfase naar de roodfase. Hierdoor kunnen (ernstige) ongevallen ontstaan, vooral als het een conflict betreft tussen voertuigen van verschillende categorieën (bijvoorbeeld vrachtwagen botst op personenauto). Let daarom op enkele aspecten.
- Beperk de naderingssnelheden tot een maximumsnelheid van 70 km/h of 50 km/h.
- Plaats de verkeerslantaarns op de juiste manier.
- De bestuurder moet op tijd kunnen zien dat het kruispunt is voorzien van verkeerslichten. Verder moet hij zijn voertuig tijdig op de juiste plaats tot stilstand kunnen brengen. Plaats daarvoor naast lage lantaarns, ook lantaarns boven de rijbaan. - Leg een stroef wegdek aan, in het bijzonder over de laatste 40 meter tot 50 meter voor de stopstreep, waar relatief veel kop-staartbotsingen plaatsvinden bij de overgang van de groenfase naar de geelfase en van de geelfase naar de roodfase.
- Zorg dat er een filebeveiliging is wanneer structureel van een zeer lange wachtrij sprake is.
- Plaats op iedere toeleidende weg openbare verlichting zodat bij duisternis herkenning en plaatsbepaling van stilstaande voertuigen mogelijk is (de kleur van het licht is een aandachtspunt).
- Zorg voor een goede detectie, waardoor de regeling op een gunstig tijdstip van de groen- naar de geelfase kan schakelen.
- Plaats voorwaarschuwingen bij onvoldoende rijzicht.