Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek wegontwerp buiten de bebouwde kom
Deze tekst is gepubliceerd op 19-08-24

Risicoaansprakelijkheid

Voor gebreken aan de weg kan een wegbeheerder aansprakelijk worden gesteld op het moment dat er vanwege dat gebrek schade ontstaat. De wegbeheerder wordt op de schade aangesproken als bezitter van een opstal. De aansprakelijkheid van de wegbeheerder is met name geregeld in artikel 174 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:174 BW). In het zesde lid van dit artikel staat wat er onder de openbare weg moet worden verstaan: het weglichaam en de weguitrusting. Het weglichaam bestaat uit die onderdelen die stabiliteit aan de weg geven. De weguitrusting betreft die voorwerpen die zijn gebruikt voor het inrichten van de weg voor het verkeersgebruik (bijvoorbeeld bebording, lichtmasten, verkeerszuilen, belijning en verkeersregelinstallaties).
Als een weggebruiker schade lijdt als gevolg van de toestand van de weg, kan op grond hiervan de wegbeheerder aansprakelijk worden gesteld, ook al was hij niet op de hoogte van het gebrek.
Van de wegbeheerder mag worden verwacht dat hij zijn wegen regelmatig schouwt om problemen met aansprakelijkheid te voorkomen. Wanneer de wegbeheerder op een deugdelijke manier voor het gevaar of gebrek heeft gewaarschuwd, is hij in veel gevallen niet aansprakelijk.
De weggebruiker die schade heeft geleden, kan volstaan met het aantonen dat zijn schade het gevolg is van een gebrek. Op de wegbeheerder rust in het algemeen de bewijslast voor het tegendeel. Het zal in een dergelijk geval veelal gaan om materiële schade – bijvoorbeeld schade aan een voertuig door een te hoge verkeersdrempel – en immateriële schade (letselschade, smartengeld), bijvoorbeeld voortvloeiend uit letsel doordat een fietser tegen een paaltje aanrijdt en valt.
Tijdsduur
De tijdsduur tussen het ontstaan van het gebrek en het ongeval speelt een belangrijke rol in de aansprakelijkheidsstelling. Plotselinge, vlak voor het ongeval optredende gebreken leiden veelal niet tot aansprakelijkheid van de wegbeheerder. De tijdsduur tussen het ontstaan van het gebrek en het ongeval is dan zo kort, dat de wegbeheerder het ongeval redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.
Gebreken aan de weg
Van een gebrek aan de weg is sprake als de weg niet voldoet aan de eisen die men er onder de gegeven omstandigheden aan mag stellen en er hierdoor een gevaarlijke situatie ontstaat. Een gebrek kan onder meer ontstaan door onvoldoende onderhoud (gaten in de weg, losliggende trottoirtegels, boomwortels die de verharding omhoog duwen) en door tekortkomingen in het ontwerp of de uitvoering (ondeugdelijk uitgevoerde drempels, gevaarlijke verkeerssituaties door verkeerd geplaatste bebording).
Wegomstandigheden ter plaatse
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een gebrek, moeten alle relevante omstandigheden ter plaatse in de beoordeling worden meegenomen, zoals zichtbaarheid, eventuele bebording, openbare verlichting en de algemene inrichting van de weg. Daarnaast speelt het soort weggebruikers een rol. Voor een automobilist levert een klein hoogteverschil in de weg normaal geen gevaar op. Voor een fietser kan ditzelfde hoogteverschil echter zeer gevaarlijk zijn. Ook de aard van het object bepaalt mede of er sprake is van een gebrek. Aan een belangrijke doorgaande weg mogen bijvoorbeeld hogere eisen worden gesteld dan aan een rustige weg in het buitengebied.
Oplettendheid en voorzichtigheid
De wegbeheerder moet rekening houden met het gegeven dat niet alle weggebruikers steeds de nodige oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. De wegbeheerder zal bijvoorbeeld een gewijzigde verkeerssituatie duidelijk moeten aangeven. Wanneer er schade aan de weg is die niet onmiddellijk verholpen kan worden, is een waarschuwing (bijvoorbeeld voor slecht wegdek) noodzakelijk. Een dergelijke waarschuwing heeft invloed op de mate van aansprakelijkheid.
Anderzijds is in de jurisprudentie bepaald dat van weggebruikers mag worden verwacht dat zij er rekening mee houden dat het wegdek niet steeds in een perfecte staat verkeert. Als zij van de situatie ter plaatse op de hoogte zijn, mag van de weggebruikers zelfs meer dan de normale oplettendheid worden verwacht.
Aanbevelingen en richtlijnen
In hoeverre een verkeerssituatie voldoet aan bestaande aanbevelingen en richtlijnen (van CROW), is belangrijk bij de vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van een gebrek. De wet- en regelgeving voor verkeer geeft nauwelijks gedetailleerde inrichtingseisen voor wegen. Daarom zal de rechter bij de vraag of een gegeven situatie als gebrek moet worden aangemerkt, de bestaande aanbevelingen en richtlijnen voor het ontwerp meewegen.
Aanbevelingen en richtlijnen hebben geen formeel juridische status. De wegbeheerder heeft de beleidsvrijheid bij de inrichting van de weg om van de richtlijnen af te wijken. Het is zeer goed mogelijk dat ondanks het niet voldoen aan de van toepassing zijnde richtlijnen, er geen sprake is van een als gebrekkig aan te merken situatie. De rechter verklaart echter steeds vaker in zijn beslissing over aansprakelijkheid de landelijke (CROW-)richtlijnen als bindend vanwege het brede draagvlak ervan. Afwijken van de richtlijnen moet dus goed gemotiveerd kunnen worden. Indien de wegbeheerder kan aantonen dat de weginrichting ten tijde van het voorval wel voldeed aan de richtlijnen, zal het gemakkelijker zijn te bewijzen dat de situatie niet gebrekkig was.