Splitsing
Situering
Een splitsing (afvallende rijstrook) in een regionale stroomweg kan in of voor een knooppunt bij de beëindiging van een tweestrooks wegvak. Een splitsing bij een afrit is ongewenst. Er is dan een slechte introductie naar de bogen met een afbouwende ontwerpsnelheid en naar het kruispunt met het onderliggend wegennet.
Ten opzichte van een uitvoeging heeft een splitsing in het algemeen als nadeel dat door vroegtijdige rijstrookwisselingen capaciteitsverlies op de hoofdrijbaan eerder plaatsvindt.
De situering van de splitsing moet zodanig zijn, dat de weggebruiker tijdig een goed beeld krijgt van de plaats en de wijze van splitsen. De situering van het divergentiepunt mag niet misleidend zijn. Daarom ligt de splitsing bij voorkeur langs rechte of nagenoeg rechte wegvakken.
Als de splitsing toch in een boog ligt, vereisen belijning, zichtlengte en parallax (bij portaalbewegwijzering of -signalering) speciale aandacht. Let ook op het verticaal alignement: zichtlengte bij uitvoeging na topboog, inschattingsproblemen boogstraal bij ligging in holle of topboog, enzovoort.
Vormgeving
In figuur 15.58 is een splitsingspunt afgebeeld.Kondig een splitsing lang genoeg van tevoren aan met markering, bebording en bewegwijzering, zodat weggebruikers de gelegenheid krijgen de juiste rijstrook te kiezen.
[ link ]
Figuur 15.58 Splitsingspunt
De buitenkanten van de rijbaan zijn ter hoogte van het splitsingspunt cirkelbogen. De kanten langs het puntstuk zijn rechtstanden. Na het puntstuk gaan ook deze beide rechtstanden over in cirkelbogen zodat, in tegenstelling tot bij uitvoegingen, de vervolgrijbanen allebei afbuigen.
Ter ondersteuning van het onderscheid met een uitvoeging heeft een splitsing een kleine splitsingshoek. Hierdoor krijgt de splitsing een vloeiender verloop. De toepasbare waarden voor de splitsingshoek tussen de twee splitsende rijbanen staan in tabel 15.21. De hoeken van de splitsende rijbanen met de oorspronkelijke rijbaan zijn bij voorkeur gelijk (en daarmee de helft van de totale hoek). Het alternatief is dat een van de rijbanen in het verlengde van de oorspronkelijke rijbaan wordt gelegd.
Tabel 15.21 Toepasbare tangens splitsingshoek
v ontwerp (km/h) | 80 km/h | 100 km/h |
Voorkeurswaarde (%) | 3 | 3 |
Maximale waarde (%) | 8 | 6 |
Verbreed de beide rijbanen ter hoogte van het begin van het puntstuk (gaping) voor een betere zichtbaarheid. De breedte van de tegen het puntstuk aanliggende rijstroken mag echter nooit meer zijn dan 4,25 meter. Bouw de gaping geleidelijk op. De totale lengte van de gaping is circa 150 meter (vo = 100 km/h). Als een van de rijbanen in het verlengde van de oorspronkelijke rijbaan verder gaat, dan komt aan die zijde geen gaping.
Tot op enige afstand van de spitse punt van het puntstuk behoudt elke rijbaan de ontwerpsnelheid die voor het puntstuk geldt (tabel 15.22).
Tabel 15.22 Afstand na splitsing met oorspronkelijke ontwerpsnelheid
v ontwerp (km/h) | 80 km/h | 100 km/h |
Lengte (m) | 100 | 150 |
Dit betekent dat er geen voorzieningen nodig zijn voor decelereren. Als de ontwerpsnelheid aanmerkelijk moet worden verminderd (tot minder dan driekwart van de oorspronkelijke ontwerpsnelheid) of het karakter van de weg wijzigt, tref dan snelheidsremmende maatregelen na de in tabel 15.22 vermelde afstand.