Vrachtauto
Het RVV 1990 definieert de vrachtauto als een motorvoertuig, niet ingericht voor het vervoer van personen, waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kilogram. Vrachtauto’s behoren, volgens de Regeling voertuigen, tot de bedrijfsauto’s.
Standaardvrachtauto
Vrachtauto’s zijn er in veel verschillende verschijningsvormen en combinaties. De meest voorkomende zijn:
- ongelede vrachtauto/bakwagen (zie figuur 3.12 voor de 95-percentielwaarden en maximaal toegestane afmetingen);
- gelede vrachtauto/trekker met oplegger (zie figuur 3.13 voor de 95-percentielwaarden en maximaal toegestane afmetingen);
- vrachtauto met aanhangwagen (zie figuur 3.13 voor de 95-percentielwaarden en maximaal toegestane afmetingen).
Voor vrachtauto’s en de hieraan gekoppelde aanhangwagens gelden de volgende wettelijke eisen (artikel 5.3.6 Regeling voertuigen):
Afmetingen:
Afmetingen:
- Maximumlengte:
- motorvoertuig 12,00 meter; - aanhangwagen 12,00 meter; - geleed voertuig (trekker + oplegger) 16,50 meter; - samenstel (bakwagen + aanhangwagen) 18,75 meter; - oplegger: maximale afstand tussen pen en achterzijde 12,00 meter en maximale afstand kop-staart 2,04 meter. - Maximumbreedte (exclusief spiegels):
- voertuigen voor geconditioneerd vervoer 2,60 meter; - alle andere soorten voertuigen 2,55 meter. - Maximumhoogte: alle soorten voertuigen 4,00 meter.
Gewichten:
- voor geen enkele as mag de aslast meer bedragen dan 12.000 kilogram;
- maximale massa 50.000 kilogram.
Verder geldt dat bij het inrijden en vervolgens doorrijden van een cirkel met een straal van 12,50 meter, de mate van uitzwenken van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen niet meer dan 0,80 meter mag bedragen en de bestreken baan niet meer dan 7,20 meter. Daarnaast is het in Nederland toegestaan om met langere, zwaardere of hogere voertuigen te rijden dan hiervoor staat. Voor ondeelbare lading tot 22 meter is geen ontheffing nodig. Daarboven moet een ontheffing worden aangevraagd.
In figuur 3.12en 3.13zijn de waarden van de kenmerken van de vrachtauto weergegeven. Doordat ook buitenlandse voertuigen deel uitmaken van het in Nederland rijdende wagenpark, wijken sommige afmetingen af van de in Nederland toegestane waarden.
[ link ]
Figuur 3.12 Normvoertuig ongelede vrachtauto
[ link ]
Figuur 3.13 Normvoertuig trekker, oplegger,trekker+ oplegger, vrachtauto, aanhanger en vrachtauto + aanhanger
De wettelijke grenswaarden van ongelede vrachtauto’s zijn grotendeels bepalend voor de eigenschappen van deze voertuigen. Ga bij het ontwerp uit van deze waarden tenzij er ter plaatse (bijvoorbeeld in een binnenstad) stringentere grenzen zijn gesteld aan de maximale afmetingen, massa’s, enzovoort.
Naast de voertuigmaten en -massa’s zijn voor het ontwerp ook de vetergang (de zijwaartse slingering die bestuurders maken met hun voertuig tijdens het rijden op een rijstrook), en in aanvulling hierop de sleeplijnen, van belang. De positie van de vrachtauto op de weg en de vetergang hangen niet samen met de rijstrookbreedte. Een sleeplijn geeft de benodigde breedte van het voertuig aan bij het nemen van bochten. De sleeplijnen hangen samen met de specifieke combinatie van trekker en oplegger of vrachtauto en aanhangwagen. Er bestaan specifieke computerprogramma’s voor het berekenen van sleeplijnen.
Langere en zwaardere vrachtauto's
Als uitzondering op de wettelijke eisen worden ook langere en zwaardere vrachtautocombinaties (LZV’s) toegestaan. Een LZV is een vrachtauto die langer en (vaak) zwaarder is dan de toegestane lengte en het gewicht van een gewone vrachtauto. De maximale wettelijk toegestane lengte bedraagt 25,25 meter. De maximaal toegestane massa 60 ton. LZV’s maken gebruik van de bestaande infrastructuur. Een LZV mag alleen met een ontheffing van de RDW gebruikmaken van de openbare weg. Ze mogen alleen op routes rijden die de wegbeheerder aan het RDW heeft gemeld. LZV’s kunnen meer vervoeren dan kleinere vrachtwagencombinaties waardoor zij (mits volledig geladen) per saldo minder kilometers afleggen om dezelfde hoeveelheid lading te vervoeren. Dat scheelt in de CO2-uitstoot en de luchtvervuiling.
Door de afwijkende afmetingen en samenstelling wijkt de bestreken baan van een LZV bij het nemen van onder meer bochten en rotondes, af van de bestreken baan van reguliere vrachtauto’s of vrachtautocombinaties. Om te kunnen bepalen of een route geschikt is voor het gebruik door een LZV, moet worden vastgesteld of de bestreken baan past binnen het profiel van de route. De vrachtauto met middenasaanhangwagens kent de minst gunstige bestreken baan. Met andere woorden: als de bestreken baan van deze configuratie past, dan kunnen de andere configuraties de bocht ook maken.
Bewegingsruimte
De bestuurder van een voertuig houdt altijd een zekere afstand aan tot zijn medeweggebruikers en de vaste voorwerpen naast- of boven de rijbaan. Deze afstand hangt af van zijn snelheid. Uiteraard is de benodigde ruimte ook afhankelijk van de afmetingen van het voertuig.
Een rijdend voertuig heeft tijdens het rijden meer ruimte nodig dan de eigen afmetingen. Afhankelijk van de rijsnelheid heeft het voertuig zowel in horizontale als in verticale zin een bepaalde bewegingsruimte nodig.
- Verticaal
In verticale zin treden voertuigbewegingen op door oneffenheden in het wegdek en de veerkarakteristieken van het voertuig. Deze verticale afwijkingen zijn veel geringer dan de horizontale afwijkingen. Voor continue voorzieningen bedraagt de bewegingsruimte (marge t.o.v. het object) 0,25 meter. Bij solitaire voorzieningen op regionale stoomwegen geldt een bewegingsruimte van 0,60 meter. - Horizontaal
Het rijdende voertuig volgt een van de rechte lijn afwijkende koers naar links en rechts door speling in het stuur en verstorende krachten (de vetergang). Dit kunnen bijvoorbeeld zijn zijwind en luchtwervelingen door het overige verkeer. De bestuurder moet daardoor continu koerscorrecties uitvoeren. De vetergang is ook afhankelijk van de laterale of zijdelingse afstand tot de overige voertuigen of objecten in het dwarsprofiel. Hoe groter die afstanden, hoe hoger de snelheid, wat op zijn beurt weer de vetergang doet toenemen.
Het koers houden van personenauto’s is goed mogelijk bij zijdelingse afstanden van 0,50 meter tot 1,50 meter tot objecten. Het optimum ligt bij ongeveer 0,85 meter. Bestuurders van vrachtauto’s en bussen accepteren kleinere afstanden/
De verkeersruimte (ontwerpvoertuig + bewegingsruimte) is uitsluitend gebaseerd op de dynamische kenmerken van het voertuig. De verkeersruimte voor de verschillende wegcategorieën staat in tabel 3.2.
Tabel 3.2 Verkeersruimte naar wegcategorie
Ontwerpvoertuig | Erftoegangsweg 60 km/h | Gebiedsontsluitingsweg 80 km/h | Regionale stroomweg 100 km/h | |
Horizontaal | Verticaal | |||
Vrachtauto | 3,30 m | 3,30 m | n.v.t. | 4,25 m |
Personenauto | 2,40 m | 2,70 m | 3,00 m | 4,25 m |
Profiel van vrije ruimte
Bestuurders houden daarnaast uit vrees voor vaste voorwerpen of objecten boven of langs de rijbaan een zekere afstand tot die voorwerpen en objecten aan. De totaal benodigde ruimte is het profiel van vrije ruimte.
Objectafstand
De objectafstand die wordt aangehouden verschilt van bestuurder tot bestuurder. Deze afstand is onder meer afhankelijk van de snelheid, de rijervaring van de bestuurder en de mate waarin deze risico’s accepteert.
- Verticaal
De normale doorrijhoogte bedraagt conform de Europese normen 4,50 meter en is in beginsel voor alle wegcategorieën gelijk. Het verticale profiel van vrije ruimte geldt voor dat gedeelte van de weg waarover gereden kan worden. Het omvat dus naast de rijbaan ook de vlucht- en bergingsruimte en de obstakelvrije zone.
De doorrijhoogte is als volgt opgebouwd:- hoogte ontwerpvoertuig: 4,00 meter; - verticale bewegingen: 0,25 meter; - verticale objectafstand: 0,25 meter; - reservering (voor een toekomstige overlaging): 0,10 meter.
De minimumdoorrijhoogte bedraagt 4,25 meter. Bij doorrijhoogten minder dan 4,25 meter moet de weggebruiker daarop worden geattendeerd met behulp van bebording en bebakening, al dan niet in combinatie met een hoogtewaarschuwing. Een doorrijhoogte van minder dan 4,10 meter moet met een verkeersbesluit worden ingesteld. Er moet altijd rekening worden gehouden met een verticale objectafstand van 0,25 meter - Horizontaal
Objecten die langs de rijbaan staan, kunnen van invloed zijn op de laterale of zijdelingse positie van de bestuurder in het dwarsprofiel en op de doorstroming van het verkeer. De bestuurder remt bij te kleine objectafstanden (sterk) af (turbulenties). Dit geldt ook bij het tegemoetkomen van voertuigen en bij het passeren van een stilstaand voertuig in de buitenberm. De mate van objectvrees en de daardoor aangehouden afstand hangen samen met de volgende punten:- Hoe hoger de snelheid, hoe groter de aangehouden afstand. - Een continu object in langsrichting zoals een geleiderailconstructie, veroorzaakt minder objectvrees dan een solitair obstakel. - De vrees voor een betonnen ondersteuning van een kunstwerk is groter dan bijvoorbeeld voor een verkeersbord of een bermplank.
In figuur 3.14 en tabel 3.3 staan de objectafstanden afhankelijk van de ontwerpsnelheid en de aard van het object.
[ link ]
Figuur 3.14 Profiel van vrije ruimte van een vrachtwagen
Tabel 3.3 Objectafstand naar aard object en ontwerpsnelheid i.r.t. profiel van vrije ruimte
Aard object | Erftoegangsweg 60 km/h | Gebiedsontsluitingsweg 80 km/h | Regionale stroomweg 100 km/h | |
Solitair | a. | 1,00 m (0,50 m) | 1,50 m (1,00 m) | 1,50 m |
b. | 0,25 m | 0,25 m | 0,60 m | |
Continue | a. | 1,00 m (0,50 m) | 1,00 m (0,70 m) | 1,00 m |
b. | 0,25 m | 0,25 m | 0,25 m |