Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek wegontwerp buiten de bebouwde kom
Deze tekst is gepubliceerd op 11-01-23

Wegbeeld

Houd bij het vaststellen van het horizontaal en verticaal alignement rekening met het beeld dat de weggebruiker voor ogen zal krijgen. Die ziet vanuit een zich voortdurend wijzigende positie een steeds ander beeld van de weg, andere weggebruikers en de omgeving. Het totale beeld wordt mede beïnvloed door wegmeubilair zoals de bebakening, bebording, verlichtingselementen en geluidsbeperkende constructies, door kunstwerken, beplantingen bebouwing, en bij duisternis ook door de verlichting op en naast de weg. Zie ook paragraaf 8.4.
Om ervoor te zorgen dat de bestuurder zijn rijtaak op een juiste en veilige wijze kan uitvoeren, moet hij de informatie uit het veranderende wegbeeld over het verdere wegverloop duidelijk en ondubbelzinnig kunnen interpreteren. Verder moet over voldoende lengte zicht aanwezig zijn om het verloop van de weg zo veel mogelijk voorspelbaar te laten zijn. Belangrijk bij de beoordeling van het ruimtelijk ontwerp zijn de verschillende maatgevende zichtafstanden. De waarneming van het wegbeeld is sterk afhankelijk van de ooghoogte van de weggebruiker en de rijsnelheid van het voertuig. In het beeld dat de weggebruiker voor ogen krijgt, vallen vooral de lijnen op die de zijkanten van de rijbaan markeren.
Een goed wegbeeld is harmonisch, vertoont vloeiende vormen en biedt een rustige afwisseling waardoor het rijden aangenaam en veilig is. Vanuit dit perspectief heeft een alignement met een beperkt aantal opeenvolgende ontwerpelementen de voorkeur boven datmet een veelvoud van korte ontwerpelementen.
Statisch en dynamisch wegbeeld
Bedenk dat ontwerptekeningen een statisch beeld weergeven, terwijl de bestuurder dynamische beelden waarneemt. Bij statische waarneming (van situatietekeningen, foto’s en perspectieftekeningen) is het ruimtelijk wegbeeld een twee dimensionale afbeelding van een driedimensionale vorm (statisch wegbeeld). Bij dynamische waarneming vanuit een rijdend voertuig ontstaan in het tweedimensionale beeld vormveranderingen, afhankelijk van de rijsnelheid en de bewegingsrichting (koers). De vormveranderingen van het wegbeeld leveren de bestuurder informatie op die hij nodig heeft voor het uitvoeren van de rijtaak zoals snelheidskeuze, accelereren, decelereren en sturen. Maak daarom ook een 3D-ontwerp om een beter beeld tekrijgen van wat de weggebruiker zal waarnemen. Bij de reconstructie van een bestaande weg levert een schouw van de bestaande situatie ook een beter beeld op van wat de weggebruiker waarneemt.
Aspecten bij de beoordeling van het wegbeeld
Bij de beoordeling van het wegbeeld zijn, uitgaande van de weggebruiker, de volgende aspecten van belang:
  • de geleiding en de misleiding in het wegbeeld;
  • het landschap als hulpmiddel voor de weggebruiker;
  • de combinatie van het horizontaal en het verticaal alignement.
Geleiding en misleiding
Een belangrijke eis is dat de weg zo is ontworpen dat de weggebruiker door het voor hem liggende zichtbare weggedeelte informatie krijgt over het verdere verloop van de weg en er niet door wordt misleid. Dit is zowel van betekenis voor de vormgeving in het groot (waarneming over verscheidene honderden meters), als voor de zogenoemde microvormgeving die onder meer gaat over de verbredingen en de versmallingen van de rijbaan en de kruispunten.
Bij beeldbepalende elementen over grote lengte in de berm (bijvoorbeeld geluidsbeperkende voorzieningen) gaat de voorkeur uit naar een constante afstand en hoogte van deze elementen ten opzichte van de rijbaan. Door het samenspel van horizontaal en verticaal alignement kunnen misleidende wegbeelden ontstaan. Hierdoor kan een weggebruiker bogen verkeerd inschatten.
Het landschap als hulpmiddel
De inrichting van de wegomgeving (landschap) kan voor de weggebruiker een ondersteuning zijn bij het verzamelen van informatie en het oriënteren (routekeuze). Een aantrekkelijke omgeving verhoogt daarnaast het attentieniveau. Zie ook paragraaf 8.7.
De combinatie van horizontaal en verticaal alignement
Let goed op de combinatie van het horizontaal en het verticaal alignement wanneer in het verticaal alignement hoogteverschillen moeten worden overwonnen, zoals bij ongelijkvloerse kruisingen met andere wegen, spoorwegen, kanalen, rivieren of terreinomstandigheden. Bij hoogteverschillen in het wegontwerp kan deweggebruiker op bepaalde posities over grote lengte de weg overzien. Grote zichtlengtes, waarbij meer ontwerpelementen van het tracé tegelijkertijd te zien zijn, stellen hoge eisen aan een juiste onderlinge afstemming van het horizontaal en het verticaal ontwerp. Er zijn vijf regels voor een goede vormgeving.
  1. Wanneer een horizontale boog samenvalt met een voetboog in het lengteprofiel, moet de verticale boog ten minste vijf à tien maal zo groot zijn als de straal van de horizontale boog.
    Kleine horizontale boogstralen (kleiner dan 500 meter) in combinatie met verticale voetboogstralen kunnen ertoe leiden dat een bestuurder de horizontale straal groter inschat dan deze in werkelijkheid is.
    Doe een (perspectivisch) onderzoek van het wegbeeld ter plaatse wanneer niet aan deze voorwaarde kan worden voldaan. De voetboog overheerst in het wegbeeld wanneer rv < 5rh.
  2. Let op de ruimtelijke vorm bij het toepassen van combinaties van minimale horizontale en verticale bogen.
    Wanneer elke afzonderlijke boogstraal net voldoet aan de door de ontwerpsnelheid gestelde eisen, kunnen verticale topboogstralen in combinatie met horizontale boogstralen tot gevaarlijke situaties leiden. De weggebruiker schat de horizontale boog dan krapper in dan deze in werkelijkheid is. Maak een van beide boogstralen dan minimaal 20 procent ruimer.
  3. Voer de aanpassing aan de verticale vormen van het landschap niet te ver door. Als in een geaccidenteerd landschap de weg zolang mogelijk het terrein volgt, bestaat de kans dat het beeld van de weg uiteenvalt in een aantal onsamenhangende stukken.
    Let bij wegen in ingraving op de zijdelingse aansluiting van de weg aan het landschap. Als de belopen (hellingen) worden gevormd door platte vlakken, dan zal dit een weinig fraai wegbeeld opleveren. Rond het talud aan de bovenzijde af zodat er een goede overgang naar een hoger gelegen terrein is. Als het talud bovendien niet overal eenzelfde helling heeft, verzacht dat het strakke beeld van de doorsnijding.
  4. Voor een vloeiend verloop van de weg is het noodzakelijk dat de tangentpunten van de horizontale en de verticale bogen samenvallen en dat de beide bogen gelijktijdig optreden.
    Wanneer de tangentpunten niet min of meer samenvallen, ontstaat de indruk van een tegenboog. Wanneer de tangentpunten niet kunnen samenvallen, kunnen deze tot circa een kwart van de booglengte worden verschoven. Verschuiving tot de helft levert visueel een bijzonder slecht resultaat op.
    Wanneer er een overgangsboog voor een horizontale boog ligt, dan moet het tangentpunt van de verticale boog het liefst tot halverwege de overgangsboog liggen. Is het niet mogelijk de bogen te laten samenvallen, laat dan in elk geval de tangentpunten van de bogen samenvallen en de bogen elkaar opvolgen. Perspectivisch onderzoek naar de ruimtelijke vormgeving is dan gewenst.
  5. Beperk het aantal ruimtelijke elementen om een rustig wegbeeld te krijgen.
    Laat daarvoor de afzonderlijke elementen van het horizontaal en het verticaal alignement zo veel mogelijk samenvallen. De ervaring heeft geleerd dat de aanwezigheid van meer dan drie à vier ruimtelijke elementen tegelijk in het wegbeeld storend is.