Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Kader verkeersborden autosnelwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 02-02-23

Beheer van verkeersborden

Dit Kader Verkeersborden dient als toetsingsinstrument om het areaal aan verkeersborden op autosnel­wegen verkeerskundig te beheren. De wegbeheerder dient periodiek (3 tot 5 jaar) een verkeerskundige analyse te maken van de aanwezige verkeersborden en dit te verwerken in KernGIS. Op basis van deze analyse dient de wegbeheerder te zorgen voor uitvoering van mutaties, zoals (her)plaatsen, verwijderen, schoonmaken of rechtzetten. De situatie kan immers in de loop der jaren veranderen. Jaarlijks dient de wegbeheerder via recent foto- of filmmateriaal te monitoren of de mutaties zijn uitgevoerd. Dit proces draagt er toe bij dat RWS, wat betreft verkeersborden, haar ‘huis op orde’ heeft.
Alvorens borden te verwijderen dient notie te worden genomen van eventuele juridische gevolgen. Het verwijderen van borden die geplaatst zijn met een verkeersbesluit kunnen alleen verwijderd na intrekken of aanpassen van het verkeersbesluit.
Tabel 2. Plaatsingscriteria verkeersborden op autosnelwegen en autowegen
A - Snelheid
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
A1
Reguliere snelheden: 130, 120, 100, 80 km/h
Bijvoorbeeld het (in overleg met Openbaar Ministerie of Politie) plaatsen of handhaven van extra snelheidsborden vanwege de snelheidshand­having met trajectcontrolesystemen.
Start traject of snelheidsovergang
  • Snelheid maximaal 30 km/h lager dan snelheidslimiet voorgaand wegvak.
  • Enkel toepassen op de hoofdrijbaan.
  • Zwart achtergrondschild en witte bies tussen bord en achtergrond toepassen.
  • Aan beide weerszijden van de rijbaan plaatsen indien er twee of meer rijstroken aanwezig zijn.
Zie [Lit. 27 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
Herhaling maximum snelheid
  • Plaatsen na elke aansluiting op de hoofdrijbaan aan het einde van de invoegstrook.
  • Niet plaatsen na aansluiting verzorgingsplaats of tankstation.
  • Aan beide weerszijden van de rijbaan plaatsen indien er twee of meer rijstroken aanwezig zijn.
Zie [Lit. 27 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
Tijdelijke snelheden: 90, 70, 50 km/h
  • Alle tijdelijk ingestelde geboden en verboden, aangeduid in de inleidende ruimte beëindigen zodra zij niet meer van toepassing zijn.
Spitsstroken:
  • Wanneer het snelheidsregime bij geopende spitsstrook afwijkt van het regime in gesloten toestand, wordt de maximumsnelheid dynamisch getoond door middel van wisselborden.
  • De achtergrond bij de snelheidsaanduiding (al dan niet met tijdsvenster) is zowel in de geopende als de gesloten toestand zwart. In de gesloten toestand blijft het overige deel van het rotatiepaneel grijs.
  • Om een abrupte overgang in snelheidslimiet te voorkomen, wordt bij een overgang van 130 en 120 km/h naar 80 km/h een (extra) set wisselborden met 100 km/h geplaatst, 300 m voor het ingaan van de limiet van 80 km/h.
  • Plaatsen bij begin spitsstrooktraject en na elke toerit.
  • Bij einde spitsstrooktraject wordt de nieuwe maximumsnelheid op het wisselbord getoond.
  • Altijd zwart achtergrondschild en witte bies tussen bord en achtergrond toepassen.
  • Indien de spitsstrook aan de linkerzijde ligt: aan weerszijden van de rijbaan plaatsen in combinatie met de spitsstrookaanduiding.
  • Indien de spitsstrook aan de rechterzijde ligt: aan weerszijden van de rijbaan plaatsen waarbij aan de rechterzijde het bord combineren met de spitsstrookaanduiding.
Zie [Lit. 23 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
A2
Einde maximum snelheid
  • Einde van de maximumsnelheid wordt aangegeven met A1 nieuwe maximum snelheid.
  • Bord A2 wordt alleen toegepast in tijdelijke situaties, zoals bij instellen van lagere snelheid bij slecht wegdek en slipgevaar bij nat wegdek.
A3
Maximum snelheid op een elektronisch signaleringsbord
Reguliere snelheden: 120, 100, 80 km/h
  • Bij plaatsing of vervanging borden met rode rand plaatsen.
  • Toepassen op zwaarbelaste wegvakken van autosnelwegen (grote kans op file), bij tunnels en bruggen of omwille van milieuoverwegingen.
  • Dit bord wordt bij plaatsing boven de rijbaan aangebracht boven elke rijstrook. Het bord kan ook rechts van de weg worden geplaatst. In dit geval moet het bord bij een rijbaanbreedte van meer dan 5 meter tevens ter linkerzijde worden geplaatst
Tijdelijke snelheden: 90, 70, 50 km/h
  • Het elektronisch bord is niet bedoeld voor het permanent aangeven van maximumsnelheden.
  • Bij plaatsing of vervanging borden met rode rand plaatsen.
  • Toepassen op zwaarbelaste wegvakken van autosnelwegen (grote kans op file) en bij wegwerkzaamheden.
A4
Adviessnelheid
  • Zo mogelijk de reden van een vastgestelde adviessnelheid zichtbaar maken (combineren met bijvoorbeeld J2-J5) of onderbord dat de aard van het gevaar of de reden van het advies aangeeft.
  • De adviessnelheid is ten minste 20 km/h lager dan de snelheidslimiet op het direct daaraan voorafgaande gedeelte.
  • Enkel plaatselijk toepassen om aan te geven met welke veilige snelheid een gevarenpunt gepasseerd kan worden, waarvan voor de bestuurder niet goed waarneembaar is dat in aanzienlijke mate snelheid moet worden verminderd.
  • alleen in combinatie met J-bord (waarschuwing)
Zie [Lit. 15 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
A5
Einde Adviessnelheid
  • Niet toepassen indien:
  • uit andere verkeerstekens of uit een gedragsregel reeds het einde van de adviessnelheid voortvloeit;
  • ter beëindiging van een adviessnelheid bij een gevarenpunt.
  • Alleen plaatsen als A4-bord is gecombineerd met een J1 en/of J20
B - Voorrang
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
B1
Voorrangsweg
  • Op auto(snel)wegen is bord B1 overbodig door het toepassen van bord G1 en G3.
B2
Plaatsing op hoofdrijbaan ASW in een niet-ongelijkvloerse situatie
B3, B4, B5
Voorrangskruispunt
Het bord wordt toegepast indien op de kruisende weg de voorrang geregeld is door middel van bord B6, B7 en/of door middel van haaientanden.
  • Op verzorgingsplaatsen op de afvoerweg direct voor het voorrangskruispunt.
B6
Voorrangsbord
  • Niet toepassen op vloeiende toeritten van auto(snel)wegen en op aansluitingen van autosnelwegen onderling.
  • Aan beide zijden aan het einde van een afrit.
  • Voorwaarschuwing vereist, indien nodig met een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek.
  • Een onderbord met een fietssymbool en eventueel een bromfietssymbool en twee naar elkaar gerichte horizontale pijlen toepassen indien een in twee richtingen bereden fietspad of een in twee richtingen bereden fiets-/bromfietspad gekruist moet worden.
B7
Stopbord
  • Enkel toepassen indien het uiterste is gedaan om de situatie zelf te verbeteren, zoals het wegnemen van uitzichtbelemmeringen of het verbeteren van de overzichtelijkheid van grote of gecompliceerde kruispunten.
  • Indien dit niet mogelijk is komt het informele voorrangsgedrag (stoppen alvorens men het kruispunt oprijdt) overeen met de te treffen voorrangsregeling met bord B7.
  • Indien niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt bord B6 geplaatst.
  • Aan beide zijden aan het einde van een afrit
    .
  • Vooraanduiding verplicht: B6 met een onderbord waarop een afstandsaanduiding en het woord ‘stop’ wordt vermeld.
  • De vooraanduiding STOP kan ondersteund worden door een voorwaarschuwingsdriehoek op het wegdek.
C - Geslotenverklaring
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
C1
Gesloten in beide richtingen
  • Alleen plaatsen in bijzondere situaties, zoals rijbaan of in/uitrit voor een specifieke doelgroep (hulpdiensten, wegbeheerders).
  • Niet plaatsen bij doelgroep-voorzieningen voor (lijn)bussen en vrachtverkeer.
  • Plaatsen rechts van de rijbaan bij de in/uitrit.
  • Bord altijd voorzien van onderbord met vermelding van de doelgroep die wel van de in/uitrit (of andere voorziening) gebruik mogen maken.
C2
Eenrichtingsweg
  • Plaatsen aan het einde van de afritten ter voorkoming van spookrijders.
  • Plaatsen aan weerszijden van de rijbaan.
  • Indien de weg waarop de afrit aansluit toegankelijk is voor voetgangers, dan wordt bord C2 gecombi­neerd met (bord C16) (gesloten voor voetgangers).
C2
Ga terug
  • Bord herhalen op een afstand van ten minste 100 meter:
  • geïntegreerd bord (C02-OB705-F) met een fluorescerende achtergrond in de kleur groengeel bestaande uit het bord C2 (‘verboden rijrichting’) met daaronder een onderbord met de tekst ‘ga terug’ (OB705);
  • onderkant van het bord bij voorkeur op een hoogte van 1,2 meter boven het wegdek.
  • Is niet van toepassing op voetgangers (zie hiervoor bord C16)
C16
Verbod voetgangers
  • Dit bord alleen plaatsen als de situatie bij de toe- en afrit naar onderliggende wegennet zodanig is dat de kans bestaat dat voetgangers de autosnelweg oplopen (b.v. bij carpoolplaatsen of busstations onder aan de afrit).
  • Niet plaatsen op afritten, tenzij dit voor de situatie noodzakelijk wordt geacht.
  • Niet plaatsen op toeritten, want bord G1 verbiedt toegang van voetgangers al.
  • Niet plaatsen op afrit van halfklaverblad-aansluitingen, bord D2 de kop van de middenberm ondersteunt dat het om twee rijbanen van een weg gaat en bord G1 geeft aan dat die weg een autosnelweg is.
  • Niet toepassen bij toe- en afritten van verzorgingsplaatsen, tenzij dit voor de situatie noodzakelijk wordt geacht.
  • Alleen toepassen indien er reële kans is dat voetgangers lans de rijbaan gaan wandelen.
  • Als je C16 plaatst dan combineer je deze met C2; als we combineren dan plaatsen we C2 onder C16 (RVV).
C17
Lengtebeperking
  • Toepassen indien het fysiek niet mogelijk is voertuigen te laten passeren die met inbegrip van de lading langer zijn dan op het bord is aangegeven.
  • Plaatsen op autosnelweg ten minste vóór de laatste afrit en op OWN vóór oprit naar autosnelweg.
  • Geadviseerd wordt om de betreffende voertuigen via een ander onderdeel van het hoofdwegennet om te leiden.
C18
Breedtebeperking
Werk in Uitvoering
  • Indien de linkerrijstrook smaller is dan 3,00 meter, dienen brede voertuigen (vrachtverkeer) op de linkerrijstrook geweerd te worden. Bord C18 krijgt dan als afbeelding op bord L11 een breedtebeperking van 2,3 meter.
  • Plaatsen op autosnelweg ten minste vóór de laatste afrit en op onderliggend wegennet (OWN) vóór oprit naar autosnelweg.
  • Geadviseerd wordt om de betreffende voertuigen via een ander onderdeel van het hoofdwegennet om te leiden.
Zie [Lit. 23 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
Spitsstroken
  • De borden worden als wisselbord uitgevoerd
  • Het bord C18 wordt toegepast op het bord L11 dat aangeeft dat de spitsstrook geopend is. C18 geeft in dit geval de standaard toe te passen breedtebeperking voor de spitsstrook aan.
  • Bij wisselborden bij spitsstroken links worden geen onderborden toegepast, m.u.v. de situatie waar een spitsstrook met breedtebeperking begint vanuit een linker rijstrook
  • In geval dat aanvullende breedtebeperkingen voertuigen kan 'vangen' krijgen alle rijstroken links van de reguliere rijstrook dezelfde breedtebeperking.
  • Breedtebeperking op een spitsstrook links beëindigen wanneer de spitsstrook overgaat in een reguliere linker rijstrook of wanneer het een aanvullende breedtebeperking betreft. In die gevallen boven het bord F8 (einde al geboden) ook de dan geldende snelheid tonen.
  • Bij gesloten toestand afwijkende regime niet tonen, omdat dit een overbodige herhaling van het snelheidsregime zou zijn.
  • Kan in vaste vorm uitgevoerd worden indien het een ‘vaste’ overgang tussen twee snelheidsregimes betreft.
Zie [Lit. 23 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
C19
Hoogtebeperking
  • Het getal op het bord is niet groter dan 3,90 meter.
  • Het getal op het bord heeft een decimaal en is altijd 0,10 meter tot 0,20 meter lager dan de gemeten doorrijhoogte.
  • Plaatsen op autosnelweg ten minste vóór de laatste afrit en op OWN vóór oprit naar snel­wegweg.
  • Geadviseerd wordt om de betreffende voertuigen via een ander onderdeel van het hoofdwegennet om te leiden.
C20
Aslastbeperking
  • Met name toepassen ter voorkomen van spoorvorming op wegen met een onvoldoende of slechte fundering.
C21
Beperking totale massa
  • Toepassen indien het noodzakelijk is voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord is aangegeven te weren.
C22
Beperking gevaarlijke stoffen
  • Vooraanduiding in de vorm van bord L10 toepassen.
C23
Spitsstrook open
  • Toepassen om aan te geven dat daar de vluchtstrook in verband met grote drukte is opengesteld als spitsstrook.
  • Toepassen als wisselbord.
  • Herhalen na elke aansluiting.
  • Indien spitsstrook links enkel aan de linkerkant vermelden, anders aan weerszijden plaatsen.
Spitsstrook vrijmaken
  • Toepassen om aan te geven dat de spitsstrook gaat eindigen.
  • Toepassen als wisselbord.
  • Indien spitsstrook links enkel aan de linkerkant vermelden, anders aan weerszijden plaatsen.
Einde spitsstrook
  • Toepassen om aan te geven dat de spitsstrook eindigt.
D - Rijrichting
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
D2
Gebod voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft
  • Plaatsen bij gecombineerde op- en afrit.
  • Aan begin van middengeleider plaatsen.
D4
  • De verplichte rijrichting volgen.
  • Plaatsen onderaan de afrit.
  • Plaatsen op verzorgingsplaatsen.
D5
  • De verplichte rijrichting volgen.
D6
  • Toepassen bij keuze in rijrichting.
  • Alleen plaatsen indien je fysiek (rechtsaf) kunt afslaan maar verplicht bent de aangegeven rijrichting te volgen
D7
  • Toepassen indien je de weggebruiker wilt attenderen op het maken van een verplichte keuze in de rijrichting.
F – Overige geboden en verboden
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
F1
Inhaalverbod personenauto
  • Enkel plaatsen bij wegwerkzaamheden.
  • Toepassen indien het verboden is om in te halen.
  • Met plaatsing van dit bord op enige afstand voor het gevarenpunt, wordt bereikt dat het inhaalverbod ook betrekking heeft op de inhaalmanoeuvre.
  • Op enige afstand voor het punt of weggedeelte waar inhalen gevaarlijk of hinderlijk is.
Zie [Lit. 17 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
F2
Einde inhaalverbod personenauto
  • Enkel plaatsen bij wegwerkzaamheden.
Zie [Lit. 17 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
F3
Inhaalverbod vrachtwagens
  • Start traject.
  • Voor de criteria voor het instellen van een inhaalverbod voor vrachtwagens wordt verwezen naar het brondocument Bebordingsprincipes IVV (inhaalverbod vrachtwagens) op autosnelwegen.
  • Zwart achtergrondschild en witte bies tussen bord en achtergrond toepassen.
  • Aan weerszijden van de rijbaan plaatsen indien er twee of meer rijstroken aanwezig zijn.
Zie [Lit. 22 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
  • Herhaling.
  • Aan weerszijden van de rijbaan plaatsen indien er twee of meer rijstroken aanwezig zijn.
  • Direct na toerit (einde invoegstrook) plaatsen.
  • Bij plaatsing van zowel een snelheidsbord als een IVV-bord na een toerit moet het snelheidsbord voorafgaand aan het IVV-bord worden geplaats. Een snelheidsbord wordt direct na de toerit (na einde invoegstrook) geplaatst. Voor de afstand tussen snelheidsbord en IVV-bord geldt een richtlijn van 200 meter.
  • Niet plaatsen na einde invoegstrook verzorgingsplaats en tankstation.
Zie [Lit. 22 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
  • Spitsstroken.
  • Noodzaak voor inhaalverbod vrachtwagen vervalt. Borden bij aanleg spitsstrook verwijderen.
F4
Einde inhaalverbod vrachtwagens
  • Enkel toepassen indien het IVV-verbod eindigt.
  • Aan weerszijden van de rijbaan plaatsen indien er twee of meer rijstroken aanwezig zijn.
F8
Einde alle verboden
  • Enkel plaatsen bij wegwerkzaamheden
Zie [Lit. 17 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
F9
Einde alle verboden (dynamisch)
  • Enkel toepassen ter aanduiding van het einde van tijdelijk ingestelde verboden
  • Plaatsen boven elke rijstrook.
  • Kan ook rechts van de weg worden geplaatst, maar moet dan ook aan de linkerzijde geplaatst worden bij een rijbaanbreedte van meer dan 5 meter.
F13, F19, F21
(Verplichte) rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van (lijn-)bussen en/of vrachtauto’s.
  • Toepassen om aan te geven dat de rijbaan of -strook uitsluitend door (lijn-)bussen en/of vrachtauto’s mag (moet) worden gebruikt.
  • Plaatsen boven de betreffende doelgroepenstrook, in combinatie ete en vallende pijl (vergelijkbaar met L12).
  • Plaatsen naast de rijbaan op toe- en afritten en verbindingswegen die alleen bestemd zijn voor de betreffende doelgroep.
F14, F20, F22
Einde (verplichte) rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van (lijn-)bussen en/of vrachtauto’s.
  • Toepassen om aan te geven dat de (verplichte) rijbaan of -strook uitsluitend voor (lijn-)bussen en/of vrachtauto’s eindigt.
  • Plaatsen boven de betreffende doelgroepenstrook, in combinatie ete en vallen pijl (vergelijkbaar met L12).
  • Plaatsen naast de rijbaan op toe- en afritten en verbindingswegen die alleen bestemd zijn voor de betreffende doelgroep.
G - Verkeersregels
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
Bij meerstrooks rijbanen aan beide kanten van de weg een bord plaatsen
G1
Aanduiding autosnelweg
  • De weg waarop dit bord wordt geplaatst voldoet aan de volgende eisen:
  • de lengte van het als autosnelweg aangeduide weggedeelte bedraagt minimaal 2,5 kilometer;
  • de weg is gelegen buiten de bebouwde kom en de doorgaande rijbaan is aangewezen als voorrangsweg;
de weg heeft ongelijkvloerse kruisingen, gescheiden rijbanen en vloeiend verlopende toe- en afritten.
  • Plaatsen aan het begin van een autosnelweg en alle toeritten.
  • In een enkele situaties is halverwege een gecombineerde toe- en afrit een aansluiting van een erf of een opslagterrein.
  • In dit geval wordt het bord G1 geplaatst na deze aansluiting.
  • Op een afstand van 15 meter vanaf de weg waarop de toerit aansluit, wordt het bord G1 eveneens geplaatst met een onderbord (OB401-300) waarop de afstand is vermeld
G2
Aanduiding einde autosnelweg
  • Plaatsen op alle afritten van autosnelwegen.
  • Bij overgang naar een andere wegcategorie, het bord plaatsen op ongeveer 300 meter afstand voor de overgang, inclusief onderbord (OB401-300) met de tekst ‘300 m’.
  • Bij een overgang naar een andere wegcategorie, het bord herhalen op het actiepunt.
  • Bij twee of meer rijstroken aan beide kanten plaatsen op 50 m vanaf kant rijbaan aansluitende weg’. (in minder complexe verkeersituaties, bijvoorbeeld in een afrit naar OWN staat bord G2 op 15 m voor haaientanden bij aansluiting op OWN rijbaan aansluitende weg)
G3
Aanduiding autoweg
  • De weg waarop dit bord wordt geplaatst voldoet aan de volgende eisen:
  • de lengte van het als autoweg aangeduide weggedeelte bedraagt minimaal 2,5 kilometer;
  • de doorgaande rijbaan is aangewezen als voorrangsweg;
  • de weg heeft geen uitritten;
  • overpaden zijn slechts bij hoge uitzondering toegelaten en het gebruik is beperkt tot agrarisch verkeer;
  • de breedte van de wegverharding bedraagt ten minste 7,00 meter;
bij kruispunten zijn opstelvakken voor linksafslaand verkeer aanwezig.
  • Plaatsen aan begin autoweg.
  • Plaatsen op alle toeritten bij autowegen met ongelijkvloerse aansluitingen of na alle zijwegen bij autowegen met gelijkvloerse kruispunten.
  • Op een autoweg binnen de bebouwde kom wordt door middel van bord A1 een maximumsnelheid van 70 km/h aangegeven.
  • In een enkele situatie is halverwege een gecombi­neerde toe- en afrit een aansluiting van een erf of een opslagterrein.
  • In dit geval wordt het bord G3 geplaatst na deze aansluiting.
  • Op een afstand van 15 meter vanaf de weg waarop de toerit aansluit wordt het bord G3 eveneens geplaatst met het onderbord (OB401) waarop de afstand is vermeld.
G4
Aanduiding einde autoweg
  • Plaatsen bij einde autoweg en aan het eind van de afritten.
  • Plaatsen op alle overgangen naar een andere type weg van een lagere orde.
H - Bebouwde kom
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
H1
Begin bebouwde kom
  • Enkel toepassen op toe- en afritten
Wordt geplaatst door gemeentelijke wegbeheerder
Slechts toepassen stroomafwaarts van het bord G2 of G4.
H2
Einde bebouwde kom
  • Enkel toepassen op toe- en afritten
Wordt geplaatst door gemeentelijke wegbeheerder
Slechts toepassen stroomopwaarts van (of: voorafgaand aan) het bord G1 of G3.
J - Waarschuwing
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
J1
Slecht wegdek
  • Als blijkt dat de weg niet aan de vlakheidsnorm voldoet.
  • Niet gebruiken voor spoorvorming (bij spoorvorming J37 in combinatie met onderbord met tekst 'spoorvorming' toepassen).
  • Indien sprake van beschadiging wegdek.
  • In andere gevallen bord op 150 - 300m plaatsen.
Zie [Lit. 28 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
J2, J3, J4, J5
Scherpe bocht
  • Alleen plaatsen als het voor de bestuurder niet mogelijk wordt geacht de gewenste rijsnelheid naar behoren in te schatten én de boog niet met de maximale snelheid bereden kan worden.
  • Bij onoverzichtelijke of misleidende bogen ook bord A4 toepassen (verkeersbesluit nodig).
  • Indien het bord betrekking heeft op een wegvak met meerdere bochten moet een onderbord (OB411) worden toegepast waarop de lengte van het wegvak is aangegeven (met aan weerszijden verticaal omhoog wijzende pijlen).
  • Onderborden met bijvoorbeeld de tekst ‘3 x’ mogen niet toegepast worden.
  • Bij krappe bogen kan het bord met een fluorescerende achtergrond in de kleur groengeel worden geplaatst.
J6, J7
Helling omhoog
Helling omlaag
  • Het bord J7 kan worden gecombineerd met een (advies)snelheid.
  • Plaatsingsafstand gevaarpunt (150 - 300 m).
J9
Rotonde
  • Toepassen bij afritten indien de autosnelweg eindigt in een rotonde.
  • Plaatsingsafstand
J15
Open burg
  • Toepassen bij beweegbare bruggen.
  • Boven de rijbaan in de vorm van een matrixsignaalgever (tussen de andere rijstrooksignaalgevers).
  • Naast de rijbaan in de vorm van een vast bord met twee alternerende knipperlichten en achtergrondschild.
  • Bij vast bord ook onderbord (OB401) toepassen met daarop de afstandsaanduiding.
  • Plaatsen op 300 meter, 600 meter en eventueel 900 meter aan weerszijden van de rijbaan.
Zie [Lit. 26 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
J16
Werk in uitvoering
  • Enkel plaatsen bij wegwerkzaamheden
Zie [Lit. 17 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
J17, J18, J19
Rijbaan versmalling
  • Bord J17 alleen plaatsen bij algehele versmalling van de rijbaan (smalle rijstroken en geen vluchtstrook).
  • Borden J18 en J19 niet plaatsen.
  • Bij eenzijdige versmalling is sprake van einde rijstrook en wordt het informatiebord L5 (einde rijstrook) geplaatst.
J20
Slipgevaar
  • Plaatsen indien bij regen slipgevaar dreigt als gevolg van te diepe rijsporen (aquaplaning) en voorzien van onderbord met onder de afstandsaanduiding de mededeling ‘bij nat wegdek’.
  • Vanzelfsprekend moeten op deze wegvakken zo snel mogelijk onderhoudsmaatregelen worden uitgevoerd, waardoor bord J20 kan worden verwijderd.
  • Bij voorkeur enkel toepassen tijdens de korte periode dat het slipgevaar aanwezig is.
  • Niet plaatsen indien slipgevaar dreigt als gevolg van vorst of als het wegdek onvoldoende stroef is. Geadviseerd wordt om over te gaan tot bebording (bord J37) indien de gemiddelde wrijvingscoëfficiënt van een nat wegdek kleiner is dan 0,38.
  • Niet gebruiken voor spoorvorming (bij spoorvorming J37 in combinatie met onderbord met tekst 'spoorvorming' toepassen).
  • Het (herhalings-)bord wordt altijd voorzien van een onderbord (OB411) met de tekst ‘nat wegdek’, de (resterende) lengte van het wegvak (in veelvoud van 1000 m) en twee verticaal omhoog wijzende pijlen.
  • Het laatste herhalingsbord (met tekst 250) wordt geplaatst op 250 m voor het einde van maatregel.
  • Plaatsingsafstand (eerste bord) gevaarpunt (150 - 300 m).
  • Plaatsing aan beide zijden van de rijbaan
Zie [Lit. 28 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
J25
Losliggende stenen
  • Niet toepassen op permanente situaties
  • Het bord wordt altijd voorzien van een onderbord met daarop een getal dat de lengte van het wegvak weergeeft met aan weerszijden verticaal omhoog wijzende pijlen (onderbord OB411).
  • Plaatsingsafstand gevaarpunt (150 - 300 m).
J27
Overstekend wild
  • Niet meer toepassen
J29
Tegenliggers,
  • Bord J29 niet plaatsen op autosnelwegen.
  • Wordt alleen geplaatst op enkelbaans autowegen zonder fysieke scheiding.
J30
Laagvliegende vliegtuigen
  • Borden J30 niet meer toepassen.
J31
Zijwind
  • Bord niet (meer) plaatsen
  • Bij locaties met kans op sterke zijwind wordt een windzak geplaatst die zichtbaar maakt dat er een sterke zijwind is. Het bord is dan overbodig.
J32
Verkeerslichten
  • Toepassen als voorwaarschuwing op de hoofdrijbaan indien de autosnelweg eindigt in een met verkeerslichten geregeld kruispunt.
  • Toepassen als voorwaarschuwing op de afrit indien de afrit aansluit op een met verkeerslichten geregeld kruispunt en dit niet goed zichtbaar is.
  • Op de hoofdrijbaan van autosnelwegen toepassen op 300 en 600 meter voor de verkeerslichten in combinatie met twee alternerende gele knipperlichten boven elkaar.
  • Op afritten toepassen op 300 meter voor de verkeerslichten in combinatie met voorwaarschuwing B6.
J33
File
  • Alleen met dynamisch bord waarschuwen als er echt file staat
J34
Ongeval
  • Enkel op DRIP toepassen om reden van vertraging te tonen.
J35, J36
Slecht zicht door sneeuw, regen of mist en ijzel of sneeuw
  • Enkel op DRIP toepassen om waarschuwing te onderbouwen.
J37
Gevaar
  • Alleen toepassen in combinatie met een duidelijk verklarend onderbord.
  • Enkel plaatsen indien geen ander bord geplaatst kan worden
  • Plaatsingsafstand gevaarpunt (150 - 300 m).
  • Plaatsing aan beide zijden van de rijbaan
  • Bij toepassing voor spoorvorming, onderbord met tekst 'spoorvorming' toepassen.
  • Het (herhalings-)bord wordt altijd voorzien van een onderbord (OB411) met de tekst ‘spoorvorming’, de (resterende) lengte van het wegvak (in veelvoud van 1000 m) en twee verticaal omhoog wijzende pijlen.
  • Het laatste herhalingsbord (met tekst 250) wordt geplaatst op 250 m voor het einde van maatregel.
Zie [Lit. 28 ] voor specifieke plaatsingscriteria bij spoorvorming.
J38
Verkeersdrempel
Alleen plaatsen bij een verkeersdrempel op de afrit naar een verzorgingsplaats indien hier een drempel noodzakelijk is.
  • Plaatsen op 50 meter voor de verkeersdrempel.
L - Informatie
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
L1
Hoogte onderdoorgang
  • Plaatsen indien de beperking lager is dan de verwachting maar wel hoger dan de maximale toegelaten beperking op bord C19.
L4
Voorsorteren
  • Toepasbaar bij eind afrit voor VRI of rotonde.
Niet toepassen i.c.m. portaalbewegwijzering met staande pijlen.
L5
Einde rijstrook
  • Altijd toepassen in combinatie met onder­borden die het ritsen begeleiden (1 km, ritsen na 300 m en ritsen vanaf hier / geef ritser ruimte).
  • Bord L5 en L6 mogen niet gecombineerd worden in één bord.
L6
Splitsing
  • Alleen nog in combinatie met bewegwijzering toepassen indien daarop nog gebruik wordt gemaakt van vallende pijlen.
L7
Aantal doorgaande rijstroken
  • Niet toepassen in combinatie met opgaande bewegwijzering.
Opmerking:
Bord is nog wel opgenomen in Ontwerp en inrichting van Spitsstroken, fig. A3 en A4.
L11, L12
Rijstrookindeling met beperkingen
  • Beperking geldt enkel voor de aangegeven rijstrook/rijstroken.
L13
Verkeerstunnel
  • Plaatsen indien tunnel langer dan 250 meter is.
  • Aan begin van tunnel plaatsen
  • Lengte van tunnel aangeven.
  • Naam van tunnel kan via onderbord weergegeven worden.
  • Bij tunnels langer dan 3000 meter word de reste­rende lengte om de 1000 meter aangegeven.
L14
Vluchthaven
  • Plaatsing direct voor de vluchthaven.
  • Plaatsing als vooraanduiding op 300 m voor de vluchthaven (met onderbord ‘300 m’).
L15
Vluchthaven SOS
  • Alleen toepassen bij vluchthavens in ver­keerstunnels, die zijn voorzien van een noodtelefoon en brandblusapparaat.
  • Plaatsing direct voor de vluchthaven.
  • Plaatsing als vooraanduiding voor de vluchthaven (met onderbord met de afstandsaanduiding.
L19
Vluchtroute
  • Plaatsen om de 25 meter op een hoogte van ten hoogste 1,5 meter boven het wegdek op de tunnelwanden om aan te geven waar zich de twee dichtstbijzijnde uitgangen bevinden.
L101
Taper samenvoeging
  • Alleen toepassen langs een rijbaan waarvan de meest linker rijstrook wigvorming eindigt.
  • Niet toepassen langs een rijbaan waar ter rechterzijde een taper ligt.
  • Aan beide zijden van een toerit met twee rijstroken worden op circa 100 à 200 meter voor het convergentiepunt borden geplaatst om de weggebruiker erop te attenderen dat berijders van de linkerrijstrook van de toerit direct en op een punt dienen in te voegen.
L201
Weegpunt
L202, L203
Lichten
  • Richtlijnen tunnels
L213
Binnendoor rijden hulpdiensten
  • Alleen toepassen bij smalle of ontbrekende vluchtstroken (indien nodig hupdiensten).
  • Bord is ook beschikbaar met figuratie voor toepassing op rijbanen met drie rijstroken.
L304, L304e, L305, L305e
Waterwingebied, Grondwater-beschermgebied
  • Plaatsing bij begin en einde van gebieden die als zodanig zijn aangewezen.
L401, L402, L403
Grensbord
L401:
L 403NL:
Beide borden moeten bij grensovergangen geplaatst zijn.
  • Bord L403NL staat op maximaal 15 meter van de landsgrens (op rijbaan Nederland in).
  • Bord L401 staat op 50 meter na de grens (op rijbaan Nederland in).
  • L403D en L403B staan circa 1 km voor de grens met Duitsland of België, met onderbord ‘1 km’ (op rijbaan Nederland uit).
  • Plaatsing rechts van de rijbaan.
L402
Grensbord
  • Wordt niet meer toegepast.
  • Als getoonde informatie niet meer juist is, dan zo spoedig mogelijk verwijderen
  • Als getoonde informatie nog juist is, dan het verwijderen in de programmering opnemen.
Zie [Lit. 29 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
BB Bebakening
Type
Omschrijving
Uitgangscriteria
Plaatsingscriteria
BB01
Uit-bord
  • Plaatsen bij discontinuïteiten als afritten in aansluitingen. Accentueert het einde van de beslissingsruimte. Op regionale stroomwegen wordt dit bord alleen geplaatst als de uitvoeging een vloeiende vormgeving heeft.
  • Plaatsen in divergentiepunt autosnelwegen.
BB03
Chevron
  • Toepassen in knooppunten na het divergentiepunt wanneer de stroomweg wordt voortgezet als twee stroomwegen of als hoofdrijbaan en nevenrijbaan (of rangeerbaan). Chevronborden worden niet toegepast waar dubbele uithouders ten behoeve van de bewegwijzering staan. Met het Chevronbord wordt de gelijkwaardigheid van het verkeersregime na het divergentiepunt benadrukt.
  • Plaatsen in divergentiepunt autosnelwegen.
BB04
Versmalling vluchtstrook
  • Toepassen wanneer doorgaande vluchtstroken langs stroomwegen in knooppunten ter plaatse van kunstwerken of obstakels geheel ontbreken of soms alleen in een versmalde uitvoering doorgezet worden of bij situaties waarin een invoegstrook smaller wordt of eindigt zonder dat deze overgaat in een vluchtstrook. Dit vormen potentieel gevaarlijke discontinuïteiten waarvoor weggebruikers dienen te worden gewaarschuwd.
  • Niet plaatsen bij versmalling of einde vluchtstrook op afritten.
  • Niet plaatsen bij overgang van vluchtstrook naar uitvoegstrook.
  • Alleen toepassen voor hulpdiensten indien asfalt versmalt en deze gebruik moeten maken van de hoofdrijbaan.
  • Plaatsen in de berm of op de geleidingsconstructie (indien aanwezig), nabij het beginpunt van de versmalling en het punt waar de versmalling maximaal is.
  • Maximaal 1,00 meter boven het wegdek plaatsen, gemeten vanaf de onderrand.
  • Combineren met een markeringslijn op de vluchtstrook onder een helling van 1 : 20 met de kantstreep.
  • Indien versmalling aan de linkerzijde: twee borden in spiegelbeeld toepassen.
  • Indien er geen geleideconstructie aanwezig is, borden zo plaatsen dat de afstand gemeten vanaf de linkerkant van het schild tot aan de kantverharding 0,30 tot 0,50 meter bedraagt.
BB05
Korte invoegstrook
  • Plaatsen indien de lengte van een invoegstrook (inclusief de wig aan het einde van de strook) minder is dan 200 meter en de invoegstrook niet overgaat in een vluchtstrook.
  • Aan de rechterkant van de toerit plaatsen ter hoogte van het breedste deel van het puntstuk.
  • Onderzijde van het bord op minimaal 1,20 meter boven het wegdek plaatsen.
BB06
Vluchthaven
  • Bord vervangen door L14.
BB10
Radiofrequentiebord
  • Niet toepassen langs de autosnelweg vanwege onwenselijkheid dat automobilisten al rijdend de zender aanpassen.
  • Alleen toepassen bij tunnels.
n.v.t.
Bus op vluchtstrook
  • Toepassen bij vluchtstroken die bij tijdens files worden gebruikt door bussen.
  • Alleen toepassen als tijdelijke maatregel.
  • Alleen toepassen in ochtend- en/of avondspits.
  • Plaatsen bij begin van wegvak met bus op vluchtstrook.
  • Herhalen om de 350 tot 500 meter, afhankelijk van lengte van het traject.
  • Tekst alleen zichtbaar in relevante periode.
Zie [Lit. 24 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
BB11 r,
BB11 l
BB11 fr,
BB11 fl
Bochtschild met dubbele pijlfiguratie
  • Alleen plaatsen in de daar voor in aanmerking komende krappe bogen in verbindingswegen en toe- en afritten.
  • Zie § 5.3 voor toepassing en plaatsing.
Zie [Lit. 15 ] voor specifieke plaatsingscriteria.
BB12 r
BB12 l
BB12 fr
BB12 fl
Bochtschild met enkele pijlfiguratie
  • Alleen plaatsen in de daarvoor in aanmerking komende krappe bogen in doorgaande rijbanen, verbindingswegen en toe- en afritten.
  • Zie § 5.5 voor toepassing en plaatsing.
Zie [Lit. 15 ] voor specifieke plaatsingscriteria.